Rb. Gelderland, 02-07-2024, nr. AWB - 19 , 7248
ECLI:NL:RBGEL:2024:7001
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
02-07-2024
- Zaaknummer
AWB - 19 _ 7248
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2024:7001, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 02‑07‑2024; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 02‑07‑2024
Inhoudsindicatie
OB 2010-2013, IB/PVV 2011, 2013, 2014 Correcties naar aanleiding van boekenonderzoek. Op de zaak betrekking hebbende stukken. Rechtbank acht het niet aannemelijk dat stukken die ten grondslag lagen aan derdenonderzoek de inspecteur ter beschikking hebben gestaan. Dat stukken deels pas in de beroepsfase zijn overgelegd blijft zonder gevolgen. Hoorplicht niet geschonden. Afwijzing verzoek getuigen te horen over uitlatingen van een medewerkster van de Belastingdienst. Niet is komen vast te staan dat belanghebbende is opgenomen in de FSV en/of stond genoteerd op een zwarte lijst. Omkering en verzwaring van de bewijslast. Administratieplicht geschonden, informatiebeschikking is onherroepelijk geworden. Redelijke schatting door middel van extrapolatie. Boetes gehandhaafd. Verlenging redelijke termijn in bezwaar en beroep.
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummers: AWB 19/7248, 19/7249, 19/7253, 19/7257, 19/7258, 20/3102, 20/3103
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van
in de zaken tussen
[eiser], uit [woonplaats], belanghebbende
(gemachtigden: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2]),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, de inspecteur,
en
de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid), in Den Haag, de Staat.
Inleiding
De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende aanslagen en beschikkingen opgelegd:
- -
over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2011 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [aanslagnummer].F.02.1501) omzetbelasting (OB) van € 16.081, alsmede bij beschikking een boete van € 8.040. Tevens is bij beschikking € 1.959 aan heffingsrente in rekening gebracht.
- -
over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [aanslagnummer].F.02.3501) OB van € 18.964, alsmede bij beschikking een boete van € 9.482. Tevens is bij beschikking € 1.317 aan belastingrente in rekening gebracht.
- -
over het jaar 2011 een aanslag (aanslagnummer [aanslagnummer].H.16.01) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) berekend naar een inkomen uit werk en woning van € 53.287. Tevens is bij beschikking € 327 aan heffingsrente in rekening gebracht.
- -
over het jaar 2013 een aanslag (aanslagnummer [aanslagnummer].H.36.01) IB/PVV berekend naar een inkomen uit werk en woning van € 47.946 alsmede bij beschikking een boete van € 7.587. Tevens is bij beschikking € 776 aan belastingrente in rekening gebracht.
- -
over het jaar 2013 een aanslag (aanslagnummer [aanslagnummer].W.36.01.4) ZVW naar een bijdrage-inkomen van € 47.773. Tevens is bij beschikking € 128 aan belastingrente in rekening gebracht.
- -
over het jaar 2014 een aanslag (aanslagnummer [aanslagnummer].H.46.01) IB/PVV berekend naar een inkomen uit werk en woning van € 34.617. Tevens is bij beschikking € 102 aan belastingrente in rekening gebracht.
- -
over het jaar 2014 een aanslag (aanslagnummer [aanslagnummer].W.46.01.4) ZVW opgelegd naar een bijdrage inkomen van € 34.617. Tevens is bij beschikking € 12 aan belastingrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft in zijn uitspraken op bezwaar een aantal bezwaren gegrond verklaard. Hij heeft de volgende aanslagen en beschikkingen als volgt verminderd:
- -
de boetebeschikking bij de naheffingsaanslag OB 2010-2011 is verlaagd tot € 3.216;
- -
de naheffingsaanslag OB 2012-2013 is verminderd tot € 17.376 en de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verlaagd. Ook heeft de inspecteur de vergrijpboete verlaagd tot € 3.284;
- -
het belastbaar inkomen uit werk en woning bij de aanslag IB/PVV 2011 is verminderd tot € 29.565 en de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verlaagd;
- -
het belastbaar inkomen uit werk en woning bij de aanslag IB/PVV 2013 is verminderd tot € 38.193 en de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verlaagd. Ook heeft de inspecteur de vergrijpboete verlaagd tot € 4.250.
- -
het bijdrage-inkomen bij de aanslag ZVW 2013 is verminderd tot € 38.020.
De inspecteur heeft de naheffingsaanslag OB 2010-2011 en de aanslagen IB/PVV en ZVW 2014 gehandhaafd.
Belanghebbende heeft hiertegen tijdig beroep ingesteld.
De inspecteur heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en twee verweerschriften ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2023. Namens belanghebbende zijn de gemachtigden verschenen. Namens de inspecteur zijn verschenen [naam 1], [naam 2], [naam 3] en [naam 4]. Namens belanghebbende is ter zitting een wrakingsverzoek ingediend. De wrakingskamer heeft dit verzoek tot wraking bij beschikking van 17 juli 2023 afgewezen.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 23 oktober 2023. Namens belanghebbende zijn de gemachtigden verschenen. Namens de inspecteur zijn wederom [naam 1], [naam 2], [naam 3] en [naam 4] verschenen. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Feiten
1. Belanghebbende drijft twee ondernemingen in de vorm van een eenmanszaak. Hij drijft de onderneming “[A]”, waarvan de activiteiten bestaan uit het verlenen van (belasting)advies en het verzorgen van de administratie voor cliënten. Daarnaast drijft hij de onderneming “[A] Partners”, gevestigd op hetzelfde adres als [A]. De bedrijfsactiviteiten van deze tweede onderneming bestaan uit assurantiebemiddeling en advies. Verder staat de onderneming “[B]” ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder hetzelfde nummer als de hiervoor genoemde ondernemingen. Deze onderneming wordt gedreven voor rekening en risico van de zoon van belanghebbende. De administratie van deze onderneming was in de jaren 2010 tot en met 2013 opgenomen in de administratie van de twee eenmanszaken van belanghebbende.
2. Belanghebbende heeft voor de jaren 2011, 2013 en 2014 aangiften IB/PVV ingediend en een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € -/- 9.858 (2011), € 1.423 (2013) en € 32.553 (2014). Voor de jaren 2010 tot en met 2013 heeft belanghebbende per kwartaal aangiften omzetbelasting ingediend.
3. De inspecteur heeft op 7 januari 2014 een boekenonderzoek aangekondigd naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV en OB over de jaren 2010 tot en met 2013. Aanvankelijk richtte het boekenonderzoek zich op de volledigheid van de omzet in de aangiften. Op 15 september 2014 is het boekenonderzoek uitgebreid tot een volledig onderzoek naar de juistheid en volledigheid van de aangiften.
4. De inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2011 met dagtekening 19 december 2014 vastgesteld ter behoud van rechten. Hierbij is uitgegaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 53.287, waarbij de winst uit onderneming is geschat op € 60.000.
5. Belanghebbende heeft op 29 januari 2015 bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2011.
6. De inspecteur heeft op 20 februari 2015 van het boekenonderzoek een controlerapport uitgebracht, dat is overgelegd als productie 3 bij het verweerschrift in de procedure over de omzetbelasting en als productie 16 bij het verweerschrift in de IB/PVV-zaken. Daarin is onder meer het volgende vermeld:
“2.3 Administratie
[eiser] verzorgt zelf de administratie van zijn ondernemingen [A] en [A] Partners. De administratie van de [B] wordt verzorgd door zijn zoon, de heer [zoon]. [eiser] neemt voor de [B] de omzetbelasting mee in zijn aangifte Omzetbelasting. De ontvangsten van de [B] worden in zijn aangifte inkomstenbelasting opgenomen, samen met de doorgefactureerde kosten van zijn zoon. Per saldo is het resultaat van de [B] negatief in zijn aangifte inkomstenbelasting.
(…)
[eiser] zijn eigen administratie is op het moment van controle niet volledig verwerkt. [eiser] heeft op 3 november 2014 aangegeven achter te lopen vanaf het jaar 2009 met o.a. zijn facturatie. Over het jaar 2013 heeft [eiser] nog geen recapitulatie gemaakt, ondanks dat [eiser] zijn aangiften inkomstenbelasting heeft ingediend.
(…)
2.4.
Administratie- en bewaarplicht
De administratie is zodanig gevoerd dat niet zijn rechten en verplichtingen voor de heffing van belasting duidelijk blijken en dat deze niet binnen een redelijke termijn controleerbaar is.
(…)
2.4.1
Omkering van de bewijslast
De gebreken zoals in hoofdstuk 2.4. beschreven vormen voor ons aanleiding om de administratie te verwerpen.
Wij hebben daarom een redelijke schatting moeten maken van de omzet. Dit doen wij aan de hand van de in 2013 ingediende aangiften voor derden (klanten) vanaf het IP-adres van [eiser]. Het aantal aangiften in 2013 hebben wij vermenigvuldigd met de door [eiser] gehanteerde prijzen. Het jaar 2013 vormt de basis van de theoretische omzetberekening. Omdat de gegevens over de vanaf het Ip-adres van [eiser] ingediende aangiften voor de andere jaren niet bij ons bekend zijn. Wij gaan van de gegevens van 2013 extrapoleren naar de jaren 2010 tot en met 2012, omdat de gebreken in deze jaren gelijksoortig zijn aan die in 2013
(…)”
7. In het rapport staat ook een overzicht van de door de inspecteur voorgenomen correcties, die in het rapport nader zijn toegelicht:
7.1 Inkomstenbelasting | 2011 | 2013 |
Aangegeven inkomen | - € 1.433 | - € 1.423 |
Omzetcorrectie administratiekantoor | € 41.473 | € 50.711 |
Omzetcorrectie assurantiekantoor | € 363 | € 24.647 |
Omzetcorrectie [B] | - € 16.018 | - € 17.592 |
Correctie overige personeelskosten | € 5.400 | |
Correctie afschrijvingen | € 900 | |
Correctie onderhoudskosten overig | € 7.500 | |
Correctie kosten niet verwerkt in aangifte | - € 20.586 | |
Correctie kosten [B] | € 16.103 | € 18.000 |
Correctie privégebruik auto | € 7.632 | € 6.796 |
Correctie zelfstandigenaftrek | - € 4.602 | - € 7.280 |
Correctie mkb-winstvrijstelling | - € 7.050 | - € 6.515 |
Correctie eigen woning | € 127 | |
Correctie premie AOV | - € 1.601 | |
Correctie alimentatie | € 5.280 | |
Gecorrigeerd inkomen box 1 | € 55.675 | € 45.157 |
Inkomen box 3 | € 0 | € 0 |
Gecorrigeerd verzamelinkomen | € 55.675 | € 45.157 |
7.2 Omzetbelasting | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 |
Correctie aansluiting | - € 944 | - € 830 | ||
Correctie omzet | € 7.925 | € 7.879 | € 9.360 | € 10.649 |
Correctie privégebruik auto | € 197 | € 1.127 | € 1.068 | € 1.068 |
Correctie voorbelasting | € 1.079 | € 361 | - € 592 | |
Correctie K.O.R. | - € 362 | € 676 | ||
€ 7.895 | € 9.213 | € 9.836 | € 11.717 |
8. Omdat aan belanghebbende op 6 januari 2015 een deels afwijkend correctieoverzicht was toegestuurd, heeft de inspecteur ervoor gekozen voor de omzetbelasting de voor belanghebbende meest gunstige naheffing te nemen. Dit heeft geleid tot naheffingen van € 7.895 over 2010, € 8.186 over 2011, € 8.933 over 2012 en € 10.031 over 2013.
9. Bij brief van 20 februari 2015 heeft de inspecteur vergrijpboeten aangekondigd voor de OB 2010 t/m 2013 op grond van artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en voor de IB/PVV 2013 op grond van 67d AWR. De inspecteur heeft hierover in het controlerapport onder meer het volgende geschreven:
“9.4 Feiten en omstandigheden
De feiten en omstandigheden op grond waarvan wij deze (vergrijp)boete opleggen betreffen:
- -
Uit onze gegevens blijkt dat [eiser] in het jaar 2013 vanaf zijn ip-adres van 172 klanten aangiften heeft ingediend, waarvan 83 alleen voor de inkomstenbelasting (particulieren) en 89 naast inkomstenbelastingaangiften ook overige aangiften (ondernemers). Dit komt in de buurt van zijn eigen verklaring van 150 klanten, waarvan 75 particulier en 75 zakelijk. Uit zijn administratie blijkt echter niet dat hij 172 klanten heeft.
- -
Uit derdenonderzoek bij de klant [naam 5] is gebleken dat de facturen van [eiser] niet in de administratie van [naam 5] zitten. De klant heeft echter verklaard facturen van [eiser] in de administratie te hebben. De klant heeft tijdens het derdenonderzoek verklaard de facturen van [eiser] niet meer terug te kunnen vinden in zijn administratie. De klant heeft verklaard € 400 contant te betalen voor het indienen van de aangiften inkomstenbelasting van de klant en zijn vrouw en de kwartaalaangiften omzetbelasting. Wij hebben gedurende de controle geen facturen gericht aan [naam 5] aangetroffen in de administratie van [eiser]. Ook de ontvangsten staan niet in de kas.
- -
We hebben de 857 ingediende aangiften vermenigvuldigd met de gehanteerde tarieven. Het resultaat voor het jaar 2013 komt op € 61.360,44 inclusief omzetbelasting. [eiser] heeft in dat jaar een omzet van € 0 aangegeven in zijn aangiften inkomstenbelasting en omzetbelasting.
- -
[eiser] heeft geen splitsing gemaakt in zijn voorbelasting in de jaren 2010 tot en met 2013. Hij heeft de voorbelasting van zowel zijn administratie/advieskantoor als voor zijn assurantiekantoor volledig in aftrek genomen. Belastingplichtige heeft geen recht op aftrek van voorbelasting voor het assurantiekantoor.
- -
[eiser] heeft voor de aangifte inkomstenbelasting geen privé gebruik auto bijgeteld in de jaren 2010 tot en met 2013.
9.5
Schuldgraad
Wij verwijten [eiser]:
- -
geen facturen te hebben uitgeschreven voor al de door hem verrichtte diensten aan zijn klanten.
- -
het niet opnemen van alle inkomsten in zijn aangifte inkomsten- en omzetbelasting.
- -
het in aftrek nemen van voorbelasting op de facturen die zowel betrekking hebben op zijn administratie/advieskantoor, dan wel op zijn verzekeringskantoor.
- -
het niet aangeven van privé gebruik auto in de inkomstenbelasting.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is het voor de omzetbelasting
aan [eiser] zijn opzet te wijten dat hij te weinig belasting heeft betaald en voor de
inkomstenbelasting is het aan zijn voorwaardelijke opzet te wijten dat hij te weinig belasting
heeft betaald.”
10. Naar aanleiding van de controle heeft de inspecteur op 28 mei 2015 de naheffingsaanslagen OB opgelegd. Op 29 juli 2015 heeft de inspecteur de aanslagen IB/PVV 2013 en ZVW 2013 vastgesteld. Op 8 maart 2018 heeft de inspecteur de aanslagen IB/PVV 2014 en ZVW 2014 vastgesteld.
11. Belanghebbende heeft telkens tijdig bezwaar gemaakt.
12. Op 27 mei 2016 heeft de inspecteur een informatiebeschikking genomen wegens het - onder meer - niet voldoen aan de administratieplicht. De inspecteur heeft in de beschikking daarover onder meer het volgende opgenomen:
“Het niet voldoen aan de administratie- en bewaarplicht (art. 52AWR)
Tijdens het boekenonderzoek is vastgesteld dat u als administratieplichtige:- Niet altijd een factuur uitreikt aan ondernemers voor de diensten die u aan hen heeft verricht. Volgens verklaring wordt alleen een factuur uitgereikt als een ondernemer daarom vraagt. (…) Doordat u niet consequent facturen heeft uitgereikt, blijken uit uw administratie allereerst niet te allen tijde uw (fiscale) verplichtingen en ten tweede maakt dat een controle achteraf ook niet mogelijk. Ook kan daardoor indirect de volledigheid van de verantwoorde omzet in de aangiften inkomstenbelasting en de aangiften omzetbelasting niet worden gecontroleerd.- Facturen die u wel uitreikt, geen opvolgend nummer hebben. Daarbij komt dat u deze facturen niet tijdig uitgereikt heeft (voor de 15e van de opvolgende maand van de verleende dienst). Dat de datum van het uitreiken van de factuur niet vermeld is en de aard van de geleverde dienst niet op de factuur is vermeld. Mede in het licht van het feit dat u niet altijd een factuur uitreikt, en die wel zijn uitgereikt niet doorlopend genummerd zijn, en u meerdere bedrijfsactiviteiten heeft, is daardoor een controle op juistheid en volledigheid van de aangiften omzetbelasting in de controleperiode niet meer mogelijk. Ook kan daardoor niet de verantwoorde omzet in de aangiften inkomstenbelasting en de aangiften omzetbelasting worden gecontroleerd.- Geen urenadministratie bijhoudt inzake de verrichte werkzaamheden voor klanten. (…)- Geen debiteurenadministratie en onderhanden werk bijhoudt. (…)- Geen deugdelijke kasadministratie heeft bijgehouden die voldoet aan de eisen die daaraan gesteld mogen worden. In de controleperiode zijn op verscheidenen tijdstippen negatieve kassen geconstateerd. (…) Er is daarbij tijdens het boekenonderzoek geconstateerd dat fouttellingen zijn gemaakt. In de kasadministratie wordt maandelijks een stelpost van € 350 opgenomen. (…)- Geen afzonderlijke balans opgemaakt heeft voor de jaren 2010, 2011, 2012 en 2013. (…) Echter als bijlage op de aangiften inkomstenbelasting heeft u deze wel ingediend. Tijdens het boekenonderzoek is niet duidelijk geworden, mede door de gebreken in de administratie, hoe deze jaarcijfers bij de aangiften tot stand zijn gekomen.”
13. Het beroep tegen de informatiebeschikking is op 20 december 2018 ongegrond verklaard door deze rechtbank.1.De rechtbank heeft belanghebbende geen nieuwe termijn gesteld in de zin van artikel 27e, tweede lid, van de AWR, aangezien de gebreken in de administratie van belanghebbende niet meer kunnen worden hersteld. Belanghebbende heeft geen hoger beroep ingesteld tegen die uitspraak.
14. Met dagtekening 9 juli 2019 heeft de inspecteur een voorgenomen beslissing inzake het bezwaar tegen de naheffingsaanslagen OB 2010-2013 verstuurd. In de brief zijn vier data in augustus en september 2019 voorgesteld voor het houden van een hoorgesprek, met het verzoek voor 31 juli 2019 een keuze voor een tijdstip schriftelijk kenbaar te maken.
15. Met dagtekening 9 juli 2019 heeft de inspecteur ook een voorgenomen beslissing inzake het bezwaar tegen de aanslagen IB/PVV 2011, IB/PVV 2013 en ZVW 2013 verstuurd. Daarin is belanghebbende gevraagd een keuze te maken uit dezelfde data voor het hoorgesprek.
16. Met dagtekening 2 augustus 2019 heeft de inspecteur een uitnodiging aangetekend verstuurd voor een hoorzitting. In de brief staat onder meer:
“In de brieven van 9 juli 2019 bent u er op gewezen dat u het recht hebt om te worden gehoord en de op de zaak betrekking hebbende stukken in te zien (hierna 'de hoorzitting'). Aan u zijn vier data voorgesteld waarop de hoorzitting kan plaatsvinden. U bent in de gelegenheid gesteld om vóór 31 juli 2019 kenbaar te maken naar welke datum uw voorkeur uitgaat. Ik heb geen reactie van u ontvangen. Daarom ga ik er van uit dat alle voorgestelde data u schikken en nodig u uit voor een hoorzitting op één van de voorgestelde data. De hoorzitting vindt plaats op vrijdag 23 augustus 2019 om 10:00 in het kantoor van de Belastingdienst aan de Kingsfordweg 1 te Amsterdam. (…)”
17. Met dagtekening 11 augustus 2019 heeft belanghebbende gereageerd. In de desbetreffende e-mail staat onder meer:
“op de vraag of ik in augustus of in september een afspraak kan maken, heb ik niet gereageerd omdat ik eerst een paar weken op vakantie ga.
Ik heb heel veel aan te merken op beide brieven over de IB en OB van 9 juli 2019. Daarover moet gesproken worden, omdat ik voor een aantal jaren beroep doe op verjaring. (...)”.
18. Met dagtekening 13 augustus 2019 heeft de inspecteur een brief gestuurd met drie nieuwe data voor een te plannen hoorzitting en aan belanghebbende verzocht om vóór 20 augustus 2019 kenbaar te maken welk van de tijdstippen hem schikt. Deze brief heeft belanghebbende op 14 augustus 2019 bereikt.
19. Belanghebbende heeft niet gereageerd op de brief van 13 augustus 2019 van de inspecteur.
20. Bij aangetekende brief van 28 augustus 2019 heeft de inspecteur belanghebbende uitgenodigd voor een hoorzitting op 25 september 2019 op het adres van de Belastingdienst in Amsterdam.
21. Belanghebbende is zonder nader bericht niet verschenen op de geplande hoorzitting.
22. Bij de uitspraken op de bezwaren tegen de IB/PVV 2011 en IB/PVV 2013 is de inspecteur gedeeltelijk tegemoetgekomen aan de bezwaren, de aanslag IB/PVV 2014 is gehandhaafd. De inspecteur heeft het belastbare inkomen uit werk en woning als volgt vastgesteld:
2011 | 2013 | 2014 | |
Winst uit onderneming aangifte | -11.133 | -408 | -11.133 |
correctie omzet administratiekantoor | 38.014 | 46.554 | 38.014 |
correctie omzet assurantiekantoor | 363 | 24.647 | 363 |
correctie bijtelling privégebruik auto | 7.362 | 875 | 7.362 |
correctie kosten | 13.800 | -20.586 | 13.800 |
correctie negatief resultaat [B] | 85 | 408 | |
Winst uit onderneming vóór ondernemersaftrek | 48.491 | 51.490 | |
Af: zelfstandigenaftrek | - 7.266 | - 7.280 | - 7.280 |
Af: MKB-winstvrijstelling | - 4.947 | - 6.190 | - 544 |
Belastbare winst uit onderneming | 36.278 | 38.020 | 3.337 |
Inkomsten uit vroegere dienstbetrekking | 2.593 | 31.449 | |
Inkomsten uit eigen woning | -1.433 | -819 | -169 |
Af: persoonsgebonden aftrek | 5.280 | ||
Premies voor inkomensverzekeringen | -1.601 | ||
Inkomen uit werk en woning | 29.565 | 38.193 | 34.617 |
23. Het bijdrage-inkomen voor de ZVW 2013 is bij de uitspraak op bezwaar vastgesteld op € 38.020, overeenkomstig de vastgestelde belastbare winst uit onderneming.
24. Bij de uitspraak op het bezwaar tegen de naheffingsaanslag OB 2010-2011 heeft de inspecteur de naheffingsaanslag gehandhaafd. Bij de uitspraak op het bezwaar over de OB 2012-2013 heeft de inspecteur de naheffingsaanslag verminderd tot € 17.376. De beschikking belastingrente is dienovereenkomstig verminderd. De inspecteur heeft de naheffingsaanslag OB 2012-2013 verminderd omdat de controlemedewerker per abuis vergoedingen voor ingediende aangiften IB/PVV over het jaar 2013 had meegerekend. Nu belanghebbende die aangiften voor deze klanten niet al in 2013 heeft kunnen indienen, heeft de inspecteur de omzetcorrectie op dit punt aangepast en de theoretisch berekende omzet verminderd tot € 56.330. Voor de jaren 2010 tot en met 2012 is deze theoretische omzet geëxtrapoleerd, waarbij er rekening mee is gehouden dat in 2013 een eenmalig hoge opbrengst van € 6.110 is behaald. Daarom is deze gesteld op € 50.220 (56.330 -/- 6.110). Vervolgens heeft de inspecteur het juiste btw-tarief toegepast en de correctie ter zake van het privégebruik van de auto ingetrokken voor de jaren 2011 tot en met 2013, omdat de bewijslast voor het privégebruik van de auto voor de omzetbelasting bij de inspecteur ligt en hij over onvoldoende bewijs beschikt. De correctie privégebruik auto voor het jaar 2010 heeft de inspecteur gehandhaafd, omdat belanghebbende voor dat jaar is uitgegaan van een te lage grondslag voor de berekening van het privégebruik.
25. De inspecteur heeft de na te heffen OB voor de jaren 2010 tot en met 2013 als volgt berekend:
2010 | 2011 | 2012 | 2013 | |
OB-correctie theoretische omzet | € 7.485 | € 8.018 | € 8.192 | € 9.776 |
Privégebruik auto | € 197 | € 0 | € 0 | € 0 |
af: voorbelasting | € 1.079 | € 361 | - € 592 | € 0 |
af: correctie k.o.r. | - € 362 | € 676 | ||
totale correctie | € 8.399 | € 9.055 | € 7.600 | € 9.776 |
Omdat de na te heffen bedragen voor de OB 2010-2011 hoger zijn dan de feitelijk nageheven bedragen, is die naheffingsaanslag in stand gebleven.
26. Bij de uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur geconstateerd dat de boete voor de OB 2012-2013 moet worden verminderd, omdat de grondslag van de vergrijpboete is verminderd. De inspecteur heeft de boeten voor de OB 2010 tot en met 2013 verder gematigd vanwege samenloop en het verstrijken van de redelijke termijn. De boete voor de OB 2010-2011 beloopt na matiging € 3.216 en die voor de OB 2012-2013 € 3.475. De inspecteur heeft deze afgerond op in totaal € 6.500.
27. Bij de uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur voor de IB/PVV 2013 vastgesteld dat de boete 50% moet zijn over de te weinig geheven inkomstenbelasting, na bezwaar een bedrag van € 5.337. Vanwege samenloop en het verstrijken van de redelijke termijn heeft de inspecteur de boete verder gematigd tot € 4.250.
Beoordeling door de rechtbank
28. De rechtbank beoordeelt de belastingaanslagen IB/PVV voor de jaren 2011, 2013 en 2014, ZVW voor de jaren 2013 en 2014 en OB voor de jaren 2010 tot en met 2013. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
29. In geschil is of voor de jaren 2010 tot en met 2013 de belastingaanslagen en de boeten terecht en niet voor te hoge bedragen zijn opgelegd. In het bijzonder is in geschil of:
- -
alle op de zaken betrekking hebbende stukken zijn overgelegd;
- -
de hoorplicht is geschonden;
- -
getuigen moeten worden gehoord;
- -
sprake is van een onrechtmatige selectie voor controle;
- -
of de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard;
- -
of de inspecteur de belastingaanslagen heeft vastgesteld aan de hand van een redelijke schatting.
30. Voor 2014 is in geschil of sprake is van onrechtmatige selectie voor controle en of de inspecteur terecht aftrek van een bedrag aan € 2.400 aan niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek uit voorgaande jaren heeft geweigerd.
31. De rechtbank komt tot het oordeel dat de beroepen ongegrond zijn. Belanghebbende heeft wel recht op een vergoeding van immateriële schade. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Op de zaken betrekking hebbende stukken
32. Belanghebbende heeft gesteld dat de inspecteur niet alle op de zaken betrekking hebbende stukken heeft verstrekt als bedoeld in artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De inspecteur heeft daarop per brief van 24 maart 2022 gereageerd en nog een aantal van de gevraagde stukken overgelegd. Ter zitting heeft belanghebbende gesteld dat er nog steeds stukken ontbreken. Volgens belanghebbende hadden alle stukken die ten grondslag liggen aan het eindrapport van het derdenonderzoek moeten worden ingebracht. Ook zou het gehele kasboek van belanghebbende moeten worden ingebracht. Daarnaast vermoedt belanghebbende dat er meer interne correspondentie bestaat dan is overgelegd en hij vermoedt dat hij is opgenomen in de FSV2.en/of een andere “zwarte” lijst en stelt dat stukken daarover moeten worden ingebracht. Belanghebbende verzoekt ook om een proceskostenvergoeding in verband met het feit dat een gedeelte van de op de zaak betrekking hebbende stukken pas in de beroepsfase is ingediend. Hij heeft daarbij verwezen naar een arrest van de Hoge Raad van 18 augustus 2023.3.
33. De inspecteur stelt dat met de aanvulling van de stukken in aanloop naar de zitting, alle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn overgelegd. De stukken die ten grondslag liggen aan het eindrapport van het derdenonderzoek hebben niet aan hem ter beschikking gestaan. Tijdens het boekenonderzoek zijn van enkele kasbladen foto’s gemaakt, die in het geding zijn gebracht, maar de administratie is bij belanghebbende zelf en heeft de inspecteur dus ook niet. De overige door belanghebbende genoemde stukken zijn er niet of hebben de inspecteur niet ter beschikking gestaan.
34. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat de stukken die ten grondslag liggen aan het eindrapport van het derdenonderzoek aan de inspecteur ter beschikking hebben gestaan. Evenmin acht zij aannemelijk dat de inspecteur beschikt over de administratie van belanghebbende. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten kunnen vinden dat er meer interne correspondentie is dan de inspecteur in het geding heeft gebracht. Dat belanghebbende niet in de FSV voorkomt, heeft de inspecteur afdoende aannemelijk gemaakt met de uitspraak op bezwaar in de door belanghebbende gevoerde AVG-procedure, zodat ook niet aannemelijk is dat op dit punt nog meer stukken moeten worden ingebracht. De rechtbank acht het al met al niet aannemelijk dat de op de zaken betrekking hebbende stukken meer omvatten dan de door de inspecteur in de beroepsfase overgelegde stukken.
35. De rechtbank ziet geen aanleiding om vanwege het feit dat een gedeelte van de op de zaak betrekking hebbende stukken pas in de beroepsfase is ingebracht een proceskostenvergoeding toe te kennen, nu niet is gesteld of aannemelijk geworden dat belanghebbende niet in beroep zou zijn gekomen als hij in bezwaar al kennis had genomen van die stukken. Alleen al daarom is de situatie niet vergelijkbaar met die van het arrest van 18 augustus 2023.
Schending van de hoorplicht
36. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de inspecteur de hoorplicht heeft geschonden, omdat deze na één poging zijn inspanning om een hoorgesprek te plannen gestaakt heeft. Ter zitting heeft belanghebbende daaraan toegevoegd dat hij niet in staat was naar het belastingkantoor in Amsterdam te komen, omdat hij op leeftijd is en het coronavirus actief rondging.
37. De inspecteur heeft betwist dat hij na één poging zijn inspanning om een hoorgesprek te plannen gestaakt heeft. Hij heeft belanghebbende tweemaal uitgenodigd voor een hoorgesprek, waarbij belanghebbende na de tweede uitnodiging zonder bericht niet verschenen is op de geplande hoorzitting. De inspecteur heeft er verder op gewezen dat ten tijde van de te plannen hoorgesprekken in 2019 nog geen sprake was van een coronavirus.
38. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur de hoorplicht niet heeft geschonden. De inspecteur heeft belanghebbende tweemaal uitgenodigd voor een hoorgesprek. Belanghebbende heeft niet gereageerd op de tweede uitnodiging van 28 augustus 2019 van de inspecteur. Uit het arrest van 16 januari 2015 van de Hoge Raad volgt dat indien een reactie van een belanghebbende uitblijft na het versturen van een tweede uitnodiging voor een hoorzitting, onder vermelding van datum en tijdstip, er geen schending is van de hoorplicht.4.Als belanghebbende in 2019 niet in staat was naar het kantoor te komen in verband met zijn leeftijd, had belanghebbende dat dienen te communiceren met de inspecteur. Nu hij dat niet heeft gedaan, dient dit voor zijn rekening te blijven. Van een (bekend) coronavirus was medio 2019 in ieder geval nog geen sprake.
Horen van getuigen
39. Belanghebbende heeft aangevoerd dat hij het vermoeden heeft dat hij is opgenomen in de FSV en/of staat of stond genoteerd op een “zwarte” lijst binnen de Belastingdienst en dat dat de reden is geweest voor een boekenonderzoek en de onderhavige belastingaanslagen. Belanghebbende heeft dit vermoeden gekregen omdat hij van mevrouw [naam 6], die werkt bij het Bureau Toezicht Wwft5., heeft gehoord dat hij bekend staat als ‘de Iraqi-boekhouder’. Om meer duidelijkheid te krijgen over deze uitlating en de beweegredenen om een boekenonderzoek te starten wenst belanghebbende mevrouw [naam 6] als getuige te horen. Hij heeft mevrouw [naam 6] opgeroepen als getuige voor de zitting. Zij is niet verschenen. Belanghebbende heeft de rechtbank verzocht mevrouw [naam 6] als getuige op te roepen.
40. De rechtbank heeft belanghebbende ter zitting in de gelegenheid gesteld nader te specificeren welke feiten en omstandigheden hij aannemelijk wil maken met het horen van mevrouw [naam 6]. Belanghebbende stelt dat hij wil bewijzen dat mevrouw [naam 6] de uitlating heeft gedaan dat hij bekend staat als ‘de Iraqi-boekhouder’. Vervolgens wil hij nadere vragen aan haar stellen om feiten en omstandigheden te verzamelen. Die feiten en omstandigheden heeft hij nu niet, omdat er sprake is van een informatieachterstand. De inspecteur heeft betwist dat mevrouw [naam 6] deze uitlating heeft gedaan en op enige wijze bij de zaak betrokken is geweest.
41. De rechtbank heeft ter zitting het verzoek tot het horen van mevrouw [naam 6] als getuige beoordeeld en afgewezen. Het feit dat belanghebbende stelt en met het horen van de getuige wenst te bewijzen, is dat mevrouw [naam 6] heeft gezegd dat belanghebbende bekend staat als ‘de Iraqi-boekhouder’. Zelfs als dat feit door middel van een getuigenverhoor zou komen vast te staan, leidt dat op zich nog niet tot de gevolgtrekking dat het boekenonderzoek jegens belanghebbende op onrechtmatige gronden is gestart. Belanghebbende heeft daarnaast gesteld dat hij het getuigenverhoor wil gebruiken om nadere informatie te verzamelen. In zoverre lijkt het meer op een voorlopig getuigenverhoor. Het bestuursrecht in de Awb en het belastingrecht in de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kennen die rechtsfiguur echter niet. Bovendien dient voorkomen te worden dat het getuigenverhoor wordt gebruikt om nog niet bekende, vermeende informatie te (proberen te) verzamelen, omdat dan het gevaar dreigt van een zogeheten fishing expedition. Daarvoor is een getuigenverhoor niet bedoeld.
42. Daarnaast wil belanghebbende de heer [naam 2] als getuige horen, omdat is aangevoerd dat deze tijdens het boekenonderzoek geconstateerd zou hebben dat belanghebbende geen facturen in zijn administratie zou hebben zitten en het overleggen van facturen via WP 5.1 door belanghebbende zou hebben geweigerd. Ook zou hij niet hebben gevraagd aan belanghebbende om de facturen in een andere bestandsvorm, bijvoorbeeld geprint, aan te leveren.
43. De heer [naam 2] was ter zitting aanwezig. De inspecteur heeft aangegeven dat dit was in de rol van controlerend ambtenaar. Hij heeft gewezen op arresten van de Hoge Raad van 9 augustus 20136.en Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 september 20197., waaruit volgens hem volgt dat vertegenwoordigers van de inspecteur niet als getuige kunnen worden gehoord.
44. De rechtbank heeft ter zitting het verzoek tot het horen van de heer [naam 2] als getuige beoordeeld en afgewezen. Uit het door de inspecteur genoemde arrest van de Hoge Raad volgt dat de Awb noch de AWR een voorziening geeft om een partij zelf als getuige te horen. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft deze lijn doorgetrokken naar de Belastingdienst als procespartij. Degene die de Belastingdienst vertegenwoordigt is procespartij. Het is bovendien in beginsel aan de procespartij, in dit geval de inspecteur, door wie hij zich laat vertegenwoordigen. Omdat de heer [naam 2] als vertegenwoordiger van de Belastingdienst aan de zitting heeft deelgenomen, is het verzoek om hem als getuige te horen afgewezen.
Onrechtmatige selectie
45. Belanghebbende heeft aangevoerd dat hij door de genoemde uitlating van mevrouw [naam 6] het vermoeden heeft dat hij is opgenomen in de FSV en/of staat of stond genoteerd op een “zwarte” lijst binnen de Belastingdienst en dat dat de reden is geweest voor het boekenonderzoek en de onderhavige belastingaanslagen.
46. De inspecteur betwist dat mevrouw [naam 6] de gestelde uitlating heeft gedaan en op enige wijze bij de onderhavige zaken betrokken is geweest. De inspecteur heeft verder gemotiveerd betwist dat belanghebbende is/was opgenomen in de FSV, een “zwarte” lijst en/of project 1043. De inspecteur heeft in dit verband de uitspraak op bezwaar van 10 december 2021 tegen de beslissing op het AVG-verzoek van belanghebbende overgelegd. In die AVG-procedure is na controle vastgesteld dat belanghebbende niet voorkomt in de FSV, niet op een ‘zwarte lijst’ staat en ook niet valt onder projectcode 1043. Om die reden is het bezwaar van belanghebbende in de AVG-procedure ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft tegen die uitspraak op bezwaar geen beroep ingesteld en volgens de inspecteur dus berust in deze vaststelling tijdens de AVG-procedure.
47. De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan belanghebbende is opgenomen in de FSV en/of stond genoteerd op een zwarte lijst. De inspecteur heeft gemotiveerd bestreden dat daarvan sprake is geweest. Verder staat niet vast dat de uitspraak over de ‘Iraqi-boekhouder’ is gedaan door mevrouw [naam 6], maar zelfs als vast zou komen te staan dat iets dergelijks destijds gezegd is door mevrouw [naam 6], volgt daaruit nog niet dat de controle van de aangifte van belanghebbende heeft plaatsgevonden op basis van een criterium dat jegens hem leidt tot een schending van een grondrecht zoals een schending van het verbod op discriminatie naar afkomst. De vermeende uitspraak ziet - naar de rechtbank begrijpt - namelijk enkel op de afkomst van de cliënten van belanghebbende. Het dossier bevat ook verder geen enkele aanwijzing dat sprake is geweest van een opname van belanghebbende in de FSV en/of een notering op een andere lijst.
Moet de bewijslast worden omgekeerd en verzwaard?
48. Op grond van artikel 27e, eerste lid, van de AWR verklaart de rechtbank het beroep ongegrond als de vereiste aangifte niet is gedaan of sprake is van een onherroepelijk geworden informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a, eerste lid, van de AWR, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.
49. De inspecteur heeft over alle in geschil zijnde jaren een informatiebeschikking afgegeven, die onherroepelijk is geworden. Gemachtigde heeft niet aannemelijk gemaakt dat tijdig beroep is ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 14 mei 2018. De rechtmatigheid van de informatiebeschikking is daarom geen voorwerp van deze procedure. Wat in deze procedure wel aan de orde komt, zijn de gevolgen die aan deze onherroepelijk vaststaande informatiebeschikking moeten worden verbonden.8.
50. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de bewijslast ten onrechte omgekeerd en verzwaard is. Hij heeft zijn gehele administratie ter beschikking gesteld aan de Belastingdienst tijdens het boekenonderzoek dat aan de informatiebeschikking voorafging. Medewerkers van de Belastingdienst hebben tijdens het boekenonderzoek geconstateerd dat facturen ontbraken, maar hebben inzage in de facturen via de computer geweigerd omdat deze waren opgemaakt in WP 5.1. Om deze reden meent belanghebbende dat het boekenonderzoek niet bij de waarheid aansluit en kan op grond van de informatiebeschikking, die genomen is op basis van het boekenonderzoek, niet de omkering en de verzwaring van de bewijslast worden gebaseerd.
51. Uit de onherroepelijk vaststaande informatiebeschikking volgt dat belanghebbende niet heeft voldaan aan zijn administratie- en bewaarplicht. Vastgesteld is dat belanghebbende slechts op verzoek een factuur aan ondernemers uitschreef, dat hij een achterstand had van vijf jaar in de facturatie, dat hij geen opeenvolgende nummering gebruikte als hij op een later tijdstip alsnog een factuur uitschreef, dat hij geen aantekening hield van het aantal gewerkte en gedeclareerde uren, van het onderhanden werk en van de debiteuren, en dat de kasadministratie niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen. Daarbovenop deed belanghebbende nihilaangiften OB terwijl er wel belaste omzet was. Deze feiten in onderling verband en samenhang beschouwd maken het de inspecteur onmogelijk om te controleren of belanghebbende de winst en omzet voor zijn verschillende activiteiten tot de juiste hoogte heeft aangegeven, want er zitten ernstige gebreken in de administratie. De rechtbank acht het daarom proportioneel dat de onherroepelijk vaststaande informatiebeschikking in dit geval meebrengt dat de bewijslast wordt omgekeerd en verzwaard.
Heeft de inspecteur een redelijke schatting gemaakt van de omzet van belanghebbende?
52. Ook als de bewijslast is omgekeerd en verzwaard moet de inspecteur bij het vaststellen van de belastingaanslagen uitgaan van een redelijke schatting. Dit vereiste strekt ertoe te voorkomen dat een belastingaanslag naar willekeur wordt vastgesteld.9.De beoordeling of een schatting redelijk (niet willekeurig) is, behelst een minder strenge toets dan de beoordeling of en in hoeverre aannemelijk is dat de belastingplichtige een bedrag aan winst of omzet niet in zijn aangifte heeft verantwoord.10.De beoordeling betreffende de redelijke schatting moet plaatsvinden op basis van de normale regels van stelplicht en bewijslast. Het ligt vervolgens op de weg van de belastingplichtige, wanneer hij of zij de schatting betwist, daarvoor het verzwaarde (tegen)bewijs te leveren.11.
53. Belanghebbende heeft voor de omzetbelasting aangevoerd dat de inspecteur geen redelijke schatting heeft gemaakt, omdat hij is uitgegaan van een te hoge omzetberekening. De inspecteur heeft te hoge uurtarieven gehanteerd volgens belanghebbende. Ter zitting heeft hij aangevoerd dat hij geen doorgewinterd fiscalist was, maar een goed draaiende assurantiepraktijk had, en slechts als service simpele fiscale zaken deed. Daarom vroeg hij meestal geen, of een marginale vergoeding. Verder betoogt belanghebbende dat hij alle premies van klanten zelf moest incasseren en ook docent was bij verschillende scholen, waardoor er weinig tijd was voor boekhoudwerkzaamheden en het opstellen van belastingaangiften. Daardoor klopt ook de door de inspecteur in aanmerking genomen voorbelasting niet en is ten onrechte de kleine ondernemersregeling niet toegepast.
54. De inspecteur heeft voor de OB 2013 aangevoerd dat hij de omzetberekening heeft gebaseerd op de daadwerkelijk ingediende aangiften die via het IP-adres van belanghebbende zijn ingediend. Hij is daarbij uitgegaan van de door belanghebbende geldende tarieven waarover hij zelf heeft verklaard, of die volgen uit de aangetroffen bescheiden tijdens het boekenonderzoek. De omzetberekening voor de andere jaren is niet gebaseerd op de in die jaren daadwerkelijk ingediende aangiften, maar is afgeleid uit de omzetberekening voor het jaar 2013. Voor wat betreft de voorbelasting stelt de inspecteur dat hij door een te hoog bedrag in de teller van de pro rata eerder is uitgegaan van een te hoog dan een te laag bedrag aan toegestane voorbelasting voor de jaren 2010 tot en met 2012. Voor het jaar 2013 heeft belanghebbende voorbelasting in aftrek gebracht en is het aan hem om te bewijzen dat daar recht op bestaat. De kleine ondernemersregeling wordt alleen al niet toegepast omdat belanghebbende niet voldeed aan zijn verplichtingen inzake de boekhouding. Dat is op grond van artikel 25, vierde lid, van de Wet OB12.wel een voorwaarde.
55. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur voor de OB 2013 een redelijke schatting heeft gemaakt van de omzet van belanghebbende. De omzetcorrecties zijn gebaseerd op de daadwerkelijk ingediende aangiften die via het IP-adres van belanghebbende zijn ingediend. Daarom passeert de rechtbank de stelling van belanghebbende dat hij ook docent was, omdat dat er kennelijk niet aan in de weg heeft gestaan dat hij deze aangiften heeft ingediend. De inspecteur heeft voor de tarieven aangesloten bij de tarieven die belanghebbende zelf heeft genoemd, of die volgen uit de aangetroffen bescheiden tijdens het boekenonderzoek. De stelling van belanghebbende dat er geen of een marginale vergoeding stond tegenover de door hem verzorgde aangiften, wordt niet gestaafd door stukken. Bovendien heeft de inspecteur daartegenover gesteld dat belanghebbende veel boekhoudklanten had, die niet ook assurantiediensten afnamen. Deze stelling heeft belanghebbende niet bestreden. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de omzetcorrectie voor de OB 2013 redelijk is. De inspecteur heeft het resultaat van de OB 2013 geëxtrapoleerd naar de andere jaren. Extrapoleren van resultaten van een in een bepaald jaar gehouden onderzoek naar andere jaren is mogelijk, als er voldoende grond is om aan te nemen dat het onderzochte jaar en de andere jaren een constant beeld vertonen wat betreft de van belang zijnde feitelijke situatie.13.De inspecteur heeft onweersproken gesteld dat de in 2013 vastgestelde gebreken in de administratie in de andere jaren op gelijke wijze zijn geconstateerd. Dat brengt met zich dat de inspecteur de voor de OB 2013 gebruikte rekenmethode in redelijkheid ook voor de andere jaren mag toepassen. De eenmalig hogere opbrengst in 2013 is daarbij uit de berekening geëlimineerd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat ook de omzetcorrecties in de andere jaren redelijk zijn. Hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
56. Het is vervolgens aan belanghebbende om te doen blijken dat de schatting van de omzet en de daarop gebaseerde naheffingsaanslagen OB onjuist zijn. Belanghebbende heeft geen stukken overgelegd, waaruit deze onjuistheid blijkt. Voor de aftrek van voorbelasting rust de bewijslast al op belanghebbende. De inspecteur heeft de correcties voldoende onderbouwd en belanghebbende heeft daartegenover het recht op de geclaimde voorbelasting niet aannemelijk gemaakt. Hij slaagt dus niet in het door hem te leveren bewijs. De inspecteur heeft in de redelijke schatting terecht de kleine ondernemersregeling niet toegepast, omdat belanghebbende niet heeft voldaan aan de administratieve verplichtingen.
Redelijke schatting IB
57. Belanghebbende heeft voor de inkomstenbelasting op basis van dezelfde argumenten als voor de omzetbelasting aangevoerd dat de inspecteur is uitgegaan van een te hoge omzetberekening. Belanghebbende stelt daarbij dat de schatting van de inspecteur niet te relateren is aan de in het jaar 2011 gemaakte kosten. Ook stelt hij dat de inspecteur ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de privé betaalde kosten voor het gebruik van de auto. Verder zou de winst uit onderneming maximaal de door de inspecteur berekende netto-omzet voor de OB kunnen zijn in de desbetreffende jaren. Belanghebbende stelt daarnaast dat moet worden uitgegaan van zijn eigen administratie voor de jaren 2011 en 2013, aangezien deze correct is. Hij heeft in beroep een samenvatting van de bankontvangsten en het kasboek voor de jaren 2010 tot en met 2013 overgelegd, waaruit moet volgen dat een negatief resultaat is behaald.
58. De inspecteur heeft voor de inkomstenbelasting aangevoerd dat de gemaakte schatting voor de OB alleen betrekking heeft op de omzet van het advies- en administratiekantoor, omdat de omzet uit de assurantiewerkzaamheden niet tot verschuldigde omzetbelasting leidt. Dat betekent echter niet dat de assurantiewerkzaamheden niet tot winst uit onderneming hebben geleid die moet worden belast in de IB. De hoogte van de omzet van het assurantiekantoor is overeenkomstig de administratie van belanghebbende vastgesteld. Daarnaast wijst de inspecteur op een e-mail van belanghebbende van 11 augustus 2019, waarin deze stelt dat hij een omzet had van € 6.066 per maand, wat een jaaromzet inhoudt van tenminste € 72.792. De door de inspecteur vastgestelde totale omzetten van het advies- en administratiekantoor en het assurantiekantoor samen van € 70.065 (2011) en € 71.201 (2012) zijn iets lager dan de jaaromzet die belanghebbende stelt te hebben gehad.
59. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur ook voor de inkomstenbelasting een redelijke schatting heeft gemaakt van het inkomen van belanghebbende. Terecht is uitgegaan van de omzet van zowel het advies- en administratiekantoor als de omzet uit de assurantiewerkzaamheden. Over de schatting van de omzet van het advies- en administratiekantoor heeft de rechtbank hiervoor al geoordeeld dat deze redelijk is. De omzet van de assurantiewerkzaamheden van belanghebbende is gebaseerd op zijn eigen administratie, wat maakt dat de rechtbank van oordeel is dat ook deze schatting redelijk is. Hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
60. Nu de inspecteur is uitgegaan van een redelijke schatting, berust de bewijslast op belanghebbende om overtuigend aan te tonen dat de aanslagen tot te hoge bedragen zijn vastgesteld. Met hetgeen belanghebbende naar voren heeft is hij daar niet in geslaagd. Met de eigen administratie van belanghebbende kan niet worden aangetoond dat de schatting van de inspecteur onredelijk is, omdat deze administratie vanwege de ernstige gebreken onbruikbaar is voor het bepalen van de winst en omzet van in ieder geval de activiteiten van belanghebbende binnen het advies- en administratiekantoor. Dat is immers juist de reden waarom de bewijslast is omgekeerd en verzwaard. Belanghebbende heeft geen nadere stukken overgelegd, waaruit de onjuistheid van de redelijke schatting blijkt.
61. Daarnaast rust op basis van de reguliere bewijslastverdeling de bewijslast op belanghebbende om kosten aannemelijk te maken. Belanghebbende heeft geen objectieve gegevens overgelegd waarmee hij aannemelijk maakt dat een hoger bedrag aan kosten in aanmerking moet worden genomen dan de inspecteur heeft gedaan. De beroepsgrond slaagt niet.
IB 2014
62. Voor het jaar 2014 is de vraag of de inspecteur terecht aftrek van een bedrag aan € 2.400 aan niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek uit voorgaande jaren heeft geweigerd. Dit is enkel afhankelijk van de uitkomst van de procedure over de eerdere jaren. Gelet op wat de rechtbank hiervoor over die jaren heeft overwogen (en voor de jaren 2010 en 2012 in een afzonderlijke uitspraak heeft beslist) is er geen sprake van een niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek. De inspecteur heeft deze aftrek dus terecht geweigerd.
Boetes
63. Belanghebbende heeft gesteld dat de opgelegde boetes te hoog zijn vanwege de ondeugdelijke omzetberekening. Ook heeft hij aangevoerd dat opzet ontbreekt, omdat hij niet het oogmerk had om te weinig omzetbelasting af te dragen. Er kan hooguit sprake zijn van enige mate van schuld. De opgelegde boetes zijn volgens belanghebbende niet passend en geboden.
Boete IB 2013
64. De inspecteur heeft op grond van artikel 67d van de AWR een vergrijpboete voor de IB 2013 opgelegd. Volgens de inspecteur is er sprake van opzet. De boete is 50% over de te weinig geheven inkomstenbelasting. Na bezwaar zou dit neerkomen op € 5.337. Vanwege samenloop met de OB en het verstrijken van de redelijke termijn heeft de inspecteur de boete gematigd naar € 4.250.
65. De inspecteur kan een vergrijpboete opleggen, indien het aan opzet van een belanghebbende is te wijten dat de aangifte inkomstenbelasting niet, onjuist of onvolledig is gedaan. Onder opzet wordt ook voorwaardelijk opzet verstaan. Voorwaardelijk opzet is de bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans dat de aangifte niet, onjuist of onvolledig wordt gedaan. Voor de beantwoording van de vraag of (voorwaardelijke) opzet aanwezig is, is mede van belang dat bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de betrokkene dat gevolg heeft gewild of althans de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard.14.
66. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur overtuigend aangetoond dat het aan (ten minste voorwaardelijke) opzet van belanghebbende te wijten is dat de aangifte IB 2013 onjuist en onvolledig is gedaan. Belanghebbende heeft zelf de aangifte IB 2013 gedaan en heeft ook, op zijn minst, basaal kennis van de inkomstenbelasting. Dit blijkt al uit het feit dat hij jarenlang [A] heeft gedreven, een onderneming waarvan de activiteiten bestaan uit het verlenen van (belasting)advies en het verzorgen van de administratie voor cliënten. Belanghebbende moet dan ook hebben geweten dat het niet aangeven van de omzet voor het jaar 2013 van het assurantiebedrijf en het opnemen van een per saldo negatief resultaat van de onderneming van zijn zoon in zijn eigen aangifte, leidde tot een onjuiste en onvolledige aangifte. Ook staat vast staat dat belanghebbende een administratie heeft gevoerd die niet kan dienen tot onderbouwing van zijn fiscale rechten en verplichtingen, omdat hij onder meer slechts op verzoek facturen aan ondernemers uitschreef en hij in 2014 heeft verklaard een achterstand te hebben van vijf jaar in de facturatie. Door de aangifte IB 2013 in te dienen op grond van deze gebrekkige administratie heeft belanghebbende willens en wetens ten minste de aanmerkelijke kans aanvaard dat een onjuiste dan wel onvolledige aangifte werd gedaan.
67. Het enkele feit dat het terecht is dat een vergrijpboete aan belanghebbende is opgelegd, brengt nog niet zonder meer mee dat de hoogte van die boete ook passend en geboden is. Gelet op alle feiten en omstandigheden acht de rechtbank de door de inspecteur gematigde boete van € 4.250 passend en geboden. De rechtbank heeft daarbij mede in aanmerking genomen dat de redelijke termijn al op het moment waarop uitspraak op bezwaar is gedaan met meer dan twee jaar was overschreden, en dat de inspecteur daarmee al rekening heeft gehouden, dat de correcties zijn gebaseerd op schattingen en er sprake is van een samenloop van boeten voor verschillende belastingmiddelen die voortkomen uit hetzelfde feitencomplex en die (uiteindelijk) ten laste komen van hetzelfde vermogen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de boete verder te verminderen.
Boetes OB
68. Belanghebbende heeft tegen de boetes voor de OB dezelfde argumenten aangevoerd.
69. De inspecteur heeft op grond van artikel 67f van de AWR de vergrijpboetes voor de OB 2010-2011 en OB 2012-2013 opgelegd. Volgens de inspecteur is er sprake van opzet. De boete was oorspronkelijk 50% over de te weinig geheven omzetbelasting, na bezwaar voor de OB 2010-2011 € 8.040 en voor de OB 2012-2013 € 8.688. De inspecteur heeft de boetes in bezwaar verder gematigd. Ter zitting heeft de inspecteur de verdere matiging toegelicht: eerst is de boete verminderd naar 25% van de te weinig geheven omzetbelasting vanwege samenloop, vervolgens is de uitkomst met 20% verminderd vanwege de verstrijking van de redelijke termijn en de uitkomst is naar beneden afgerond. De boete voor de OB 2010-2011 bedraagt na deze matiging € 3.216 en die voor de OB 2012-2013 € 3.475, in totaal afgerond op € 6.500.
70. Op grond van artikel 67f van de AWR kan de inspecteur een boete opleggen van ten hoogste 100% indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat belasting die op aangifte moet worden voldaan niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn is betaald. Onder ‘opzet’ in de zin van artikel 67f van de AWR wordt verstaan het willens en wetens handelen of nalaten, leidend tot het niet of niet binnen de in de wet gestelde termijn betalen van belasting die op aangifte moet worden voldaan. Onder opzet wordt mede verstaan voorwaardelijk opzet, in de betekenis van het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat een handelen of nalaten tot gevolg heeft dat de belasting niet of niet binnen de in de wet gestelde termijn is betaald. Op de inspecteur rust de last te bewijzen dat sprake is van opzet.
71. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur overtuigend aangetoond dat belanghebbende dat het aan opzet van belanghebbende te wijten is dat de verschuldigde omzetbelasting (gedeeltelijk) niet is betaald. Belanghebbende heeft in de voorliggende jaren vrijwel alleen nihilaangiften omzetbelasting ingediend, terwijl het door zijn professionele achtergrond niet anders kan dan dat hij zich bewust was van de door hem verschuldigde omzetbelasting. Door niettemin nihilaangiften OB te doen kan het niet anders kan dan dat belanghebbende heeft gewild dat (gedeeltelijk) geen omzetbelasting werd betaald, die wel verschuldigd was, of ten minste de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.
72. Gelet op alle feiten en omstandigheden acht de rechtbank de door de inspecteur gematigde boetes van in totaal € 6.500 ook passend en geboden. De toelichting op de matiging van de inspecteur ter zitting heeft belanghebbende niet weersproken. De rechtbank ziet geen aanleiding om de boetes verder te verminderen. De rechtbank heeft ook hier mede in aanmerking genomen dat de redelijke termijn met meer dan 2 jaar is overschreden, dat de correcties zijn gebaseerd op schattingen en er sprake is van een samenloop van boeten voor verschillende belastingmiddelen die voortkomen uit hetzelfde feitencomplex en die (uiteindelijk) ten laste komen van hetzelfde vermogen.
73. De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de beschikkingen belasting- en heffingsrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd. De beroepen zijn ook in zoverre ongegrond.
Het recht op vergoeding van immateriële schade
74. Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De inspecteur heeft betoogd dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat de termijn wordt verlengd.
75. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit verzoek uit van de regels die de Hoge Raad hiervoor heeft gegeven in het overzichtsarrest van 19 februari 2016.15.Op grond van een beleidsregel van de Minister van Justitie en Veiligheid16.is het echter niet nodig de Staat om een reactie te vragen op het verzoek om schadevergoeding.
76. De rechtbank is van oordeel dat de beroepen waarover deze uitspraak gaat samenhangen met de verzetzaken met nummers AWB 19/7251, 19/7252, 19/7254, 19/7255 en 19/7256 waarin louter om praktische redenen vandaag afzonderlijk uitspraak is gedaan. De rechtbank heeft deze verzetzaken in de behandeling mee laten lopen met de onderhavige beroepen, omdat belanghebbende dat uitdrukkelijk heeft verzocht vanwege de samenhang tussen deze zaken. De spanning die wordt gevoeld in de verzetzaken hangt samen met dezelfde vraag die centraal staat in deze beroepszaken: welke consequenties moeten worden verbonden aan de gebrekkige administratie van belanghebbende en de handelwijze van de Belastingdienst?
77. De inspecteur heeft het bezwaarschrift van belanghebbende voor de IB/PVV 2011 ontvangen op 29 januari 2015. De periode tussen die datum en de uitspraak van de rechtbank bedraagt negen jaar en (afgerond) vijf maanden. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er bijzondere omstandigheden aan te wijzen die een verlenging van de redelijke te achten behandelduur rechtvaardigen. In de bezwaarfase heeft belanghebbende niet adequaat gereageerd op informatieverzoeken en niet gereageerd op verschillende brieven over hoorzittingen. Ook bij de rechtbank is vertraging opgetreden doordat belanghebbende een nieuwe gemachtigde kreeg, die tot tweemaal toe heeft gevraagd de digitale dossiers toe te sturen (terwijl op het eerste verzoek al was gereageerd). Ook heeft belanghebbende pas op de eerste zitting zijn bezwaren tegen de samenstelling van de meervoudige kamer neergelegd in een wrakingsverzoek, terwijl de samenstelling hem toen al bijna zes weken bekend was en belanghebbende dus ook voorafgaand aan de eerste zitting een oordeel van de wrakingskamer had kunnen vragen. Door op deze wijze om te springen met schaarse zittingscapaciteit dient de hierdoor ontstane vertraging voor rekening van belanghebbende te blijven. Al met al ziet de rechtbank aanleiding in redelijkheid de termijn in bezwaar met een half jaar en in beroep met een jaar te verlengen. In totaal is de redelijke termijn voor de berechting van dit geschil dus drieënhalf jaar, te weten één jaar voor de bezwaarfase en tweeënhalf jaar voor de beroepsfase.
78. De redelijke termijn is dan met net geen zes jaar overschreden, oftewel 12 keer een half jaar. Dat betekent dat recht bestaat op een schadevergoeding van € 6.000. De eerste uitspraak op bezwaar van de inspecteur dateert van 14 oktober 201917., 4 jaar en bijna 9 maanden na de ontvangst van het bezwaarschrift. Rekening houdend met de verlenging van de redelijke termijn voor de bezwaarfase, heeft de bezwaarfase (afgerond) 45 maanden te lang geduurd. De inspecteur moet daarom van de totale schadevergoeding 45/72 deel betalen, oftewel € 3.750. De Staat moet de rest betalen, dus € 2.250.
Conclusie en gevolgen
79. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
80. Omdat belanghebbende een vergoeding voor immateriële schade krijgt toegekend, krijgt hij een vergoeding van zijn proceskosten. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van samenhang als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank stelt de proceskostenvergoeding in beroep, op grond van het Bpb, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 328,13 (1 punt voor het indienen van het verzoek met een waarde van € 875 en een wegingsfactor 0,375 te weten 0,25 voor de zwaarte van de zaak18.x 1,5 omdat sprake is van meer dan vier samenhangende zaken). Van overige voor vergoedingen in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken. De inspecteur en de Staat moeten ieder de helft van dit bedrag betalen.
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart de beroepen ongegrond;
- -
veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade van € 3.750;
- -
veroordeelt de Staat tot vergoeding van immateriële schade van € 2.250;
- -
veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 164,06;
- -
veroordeelt de Staat in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 164,07;
- -
bepaalt dat de inspecteur en de Staat elk de helft van het betaalde griffierecht van in totaal € 222 aan belanghebbende dienen te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Germs-de Goede, voorzitter, mr. R.A. Eskes en mr. J.J.J. Engel, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: | ||
griffier | rechter (omdat de voorzitter verhinderd is, is de uitspraak ondertekend door de oudste rechter) | |
Afschrift verzonden aan partijen op: | ||
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 02‑07‑2024
Fraudesignaleringsvoorziening.
ECLI:NL:HR:2015:81, zie ook conclusie A-G 18 juni 2014, ECLI:NL:PHR:2014:660.
Hoge Raad 10 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:130.
Hoge Raad 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184.
Hoge Raad 9 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1086.
Hoge Raad 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184.
Tekst in de jaren 2010 t/m 2013.
Hoge Raad 14 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:AU0838.
Hoge Raad 3 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:97.
Beleidsregel van de Minister van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2014, nr. 436935, Staatscourant 2014, 20210, samen met de Regeling van de Minister van Justitie en Veiligheid van 27 oktober 2017, Staatscourant 2017, 62751.
Dit betreft de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW 2010.
Hoge Raad 9 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:216 en ECLI:NL:HR:2024:218.