Hof Arnhem-Leeuwarden, 15-06-2021, nr. 19/01267
ECLI:NL:GHARL:2021:5874
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
15-06-2021
- Zaaknummer
19/01267
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2021:5874, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 15‑06‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:945
- Vindplaatsen
Uitspraak 15‑06‑2021
Inhoudsindicatie
BPM. Nieuwe of gebruikte auto?
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer 19/001267
uitspraakdatum: 15 juni 2021
Uitspraak van de zestiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 19 augustus 2019, nummer AWB 18/2142, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) opgelegd van € 2.645. Daarnaast is bij beschikking een verzuimboete opgelegd van € 264.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Beide partijen hebben een nader stuk ingediend dat in afschrift aan de wederpartij is verstrekt.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 21 mei 2021. Daarbij is verschenen en gehoord [A] als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [B] . Namens de Inspecteur zijn verschenen mr. [C] en [D] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Vaststaande feiten
2.1.
Op 9 mei 2017 is een auto, een Mercedes-Benz GLE-klasse Coupé 350d, geregistreerd in Duitsland. Belanghebbende heeft op 16 mei 2017 aangifte voor de bpm gedaan voor deze auto. Bij de berekening van de aangegeven bpm is uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 74.652, een historische bruto bpm-bedrag van € 33.066 en een afschrijving volgens de forfaitaire tabel van 8%. De aldus berekende bpm van € 30.421 is op aangifte voldaan.
2.2.
Bij de RDW is vastgesteld dat de auto een kilometerstand had van 32 km.
2.3.
Naar aanleiding van de aangifte bpm heeft de Inspecteur de aankoopfactuur en het kenteken opgevraagd, welke door belanghebbende zijn verstrekt.
2.4.
De Inspecteur heeft met dagtekening 16 oktober 2017 een naheffingsaanslag bpm opgelegd, waarbij de verschuldigde bpm is gesteld op € 33.066 omdat de Inspecteur van mening is dat sprake is van een nieuwe auto. Tevens heeft de Inspecteur een verzuimboete opgelegd.
3. Geschil
In hoger beroep is in geschil of de auto als nieuw of gebruikt moet worden aangemerkt. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het een gebruikte auto is, zodat de naheffingsaanslag en de boetebeschikking moeten worden vernietigd en een integrale proceskostenvergoeding is verschuldigd. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
Nieuw of gebruikt
4.1.
De Inspecteur stelt dat sprake is van een nieuwe auto zodat vermindering van de bpm op basis van artikel 10 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet BPM) niet aan de orde is.
4.2.
Belanghebbende stelt zich kort gezegd op het standpunt dat sprake is van een gebruikte auto omdat deze al eerder in een andere lidstaat is geregistreerd, namelijk op 9 mei 2017 in Duitsland. Zij verwijst ter onderbouwing van haar standpunt op arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ).
4.3.
Op grond van artikel 10, eerste en tweede lid, van de Wet BPM wordt voor gebruikte personenauto’s een vermindering toegepast op de bpm. Voor het antwoord op de vraag of deze vermindering kan worden toegepast, is beslissend in welke staat (nieuw of gebruikt) de auto verkeert op het tijdstip waarop het belastbare feit voor de bpm plaatsvindt. Dat is het tijdstip van registratie van het motorrijtuig in het kentekenregister. Belanghebbende beroept zich op een vermindering van bpm, zodat de stelplicht en bewijslast ter zake van de vraag of de auto op het moment van het belastbare feit in gebruikte staat verkeert, op belanghebbende rust.
4.4.
Onder een nieuwe personenauto in de zin van de Wet BPM moet worden verstaan een auto die na vervaardiging ervan niet of nauwelijks op de weg in gebruik is geweest (Hoge Raad 16 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1528, r.o. 2.4.2).
4.5.
Niet in geschil is dat de auto bij de registratie 32 kilometer had gereden. Belanghebbende heeft verder geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die duiden op daadwerkelijk gebruik van de auto op de weg, zodat moet worden geconcludeerd dat de auto na vervaardiging niet of nauwelijks eerder op de weg in gebruik is geweest. Dat de auto in Duitsland geregistreerd is geweest, doet daar niet aan af. De auto moet dus worden aangemerkt als een nieuwe personenauto in de zin van de Wet BPM. Voor een vermindering van bpm op grond van artikel 10, eerste en tweede lid, van de Wet BPM bestaat dan geen grond. De Inspecteur heeft dus terecht een naheffingsaanslag bpm opgelegd.
4.6.
Anders dan belanghebbende bepleit, ziet het Hof, gelet op het genoemde arrest van de Hoge Raad, geen aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen aan het HvJ.
4.7.
De Inspecteur heeft op grond van artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is samenhang met paragraaf 24 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst een verzuimboete opgelegd van 10% van de nageheven bpm. Deze verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. Voor het opleggen van een dergelijke boete is niet vereist dat er sprake is van opzet of grove schuld. Alleen bij afwezigheid van alle schuld (avas) dient oplegging van een boete achterwege te blijven. Belanghebbende heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat sprake is van avas. Het Hof volgt belanghebbende niet in haar stelling dat sprake is van een gebruikte auto, zodat het Hof ook voorbij gaat aan de stelling van belanghebbende dat geen boete kan worden opgelegd omdat zij een beroep doet op rechtstreekse werking van het Unierecht. Het Hof acht de opgelegde boete passend en geboden.
Slotsom Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Griffierecht en proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr I. Linssen, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2021.
De griffier, De raadsheer,
(E.D. Postema) (I. Linssen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 15 juni 2021.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.