Artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Rb. Zeeland-West-Brabant, 08-08-2024, nr. 22/389
ECLI:NL:RBZWB:2024:5498
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
08-08-2024
- Zaaknummer
22/389
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2024:5498, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 08‑08‑2024; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
Sdu Nieuws Belastingzaken 2024/939
NLF 2024/1949
NDFR Nieuws 2024/1432
NTFR 2024/1614 met annotatie van prof. mr. dr. R.A. Wolf
Uitspraak 08‑08‑2024
Inhoudsindicatie
Geen fiscale eenheid voor de omzetbelasting, omdat geen sprake is van financiële verwevenheid. Geen sprake van in rechte te beschermen vertrouwen, omdat niet alle van belang zijnde stukken aan de inspecteur zijn verstrekt.
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/389
uitspraak van de meervoudige kamer van 8 augustus 2024 in de zaak tussen
[belanghebbende] , statutair gevestigd te [plaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. F.M. Soetens),
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 15 december 2021.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2011 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd (de naheffingsaanslag). Gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag heeft de inspecteur € 53.200 heffingsrente in rekening gebracht (de heffingsrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift met bijlagen. Ten aanzien van drie bijlagen (de bijlagen) heeft de inspecteur verzocht om beperkte kennisneming van de bijlagen door de rechtbank, dan wel geheimhouding indien belanghebbende niet instemt met beperkte kennisname.1.De geheimhoudingskamer heeft het verzoek van de inspecteur toegewezen.2.Tijdens het onderzoek ter zitting heeft belanghebbende desgevraagd de rechtbank toestemming gegeven om mede op de grondslag van de bijlagen uitspraak te doen.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 18 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens belanghebbende deelgenomen: de gemachtigde, bijgestaan door mr. F.J. Manzoni, [naam 1] en tevens [naam 2] en [naam 3] . Namens de inspecteur hebben mr. [inspecteur 1] , mr. dr. [inspecteur 2] en [inspecteur 3] deelgenomen. Van hetgeen ter zitting is besproken is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan de rechtbank gelijktijdig met deze uitspraak een afschrift naar partijen zal verzenden.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag terecht opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
4. Belanghebbende is op 3 februari 2009 opgericht.
4.1.
[stichting] ( [stichting] ) houdt 51% van de aandelen en de bijbehorende stemrechten in belanghebbende. [B.V.] ( [B.V.] ) houdt de overige 49% van de aandelen en de bijbehorende stemrechten.
4.2.
Belanghebbende verzorgt tegen vergoeding facilitaire diensten (schoonmaak) voor [stichting] . Haar enig bestuurder in 2011 was [naam 4] ( [naam 4] ). Hij was in 2011 eveneens directeur bedrijfsvoering van [stichting] .
4.3.
[stichting] en [B.V.] hebben op 3 februari 2009 een samenwerkings- en aandeelhoudersoverkomst gesloten in verband met de oprichting van belanghebbende. [stichting] en [B.V.] hebben zich daarbij verplicht tot een nauwe samenwerking ten behoeve van de gezamenlijke uitvoering van de schoonmaakwerkzaamheden op beide locaties van het ziekenhuis van [stichting] . De schoonmaakwerkzaamheden werden eerder door een dochtermaatschappij van [B.V.] uitgevoerd ( [bedrijf] ). In de aandeelhouders- en samenwerkingsovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
“3. Aandeelhoudersvergadering en directie.
3.1
De algemene vergadering van aandeelhouders van [belanghebbende] ! is, naast de wettelijk en statutair aan haar toekomende taken en bevoegdheden, in het bijzonder belast met het toezicht op het bestuur van [belanghebbende] !.
3.2
Het bestuur van [belanghebbende] ! berust bij een directie, bestaande uit een directeur, die benoemd, geschorst en ontslagen wordt door de algemene vergadering van aandeelhouders van [belanghebbende] !. De directeur is verantwoording verschuldigd aan de algemene vergadering van aandeelhouders van [belanghebbende] !.
3.3
De Directeur zal door [stichting] gedetacheerd worden bij [belanghebbende] !. Voor de detachering van de Directeur zullen geen detacheringskosten noch andere vergoedingen worden doorbelast aan [belanghebbende] !.
3.4
Ten behoeve van de dagelijkse leiding van [belanghebbende] ! zal [bedrijf] managementwerkzaamheden verrichten. De taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van [bedrijf] zijn nader vastgelegd in een dienstverleningsovereenkomst die als Bijlage 6 (*) aan deze
overeenkomst is gehecht.
(…)
10. Geschillenregeling
10.1
Indien tussen [stichting] en [B.V.] geschillen mochten ontstaan naar aanleiding van de onderhavige overeenkomst of daarmee samenhangende overeenkomsten, zullen partijen eerst trachten deze geschillen in goed onderling overleg op te lossen.
10.2
Indien deze geschillen niet overeenkomstig het bepaalde in lid 1 van dit artikel door partijen in onderling overleg worden opgelost, zullen die geschillen op verzoek van de meest gerede partij, met uitsluiting van de gewone rechterlijke macht worden beslecht door arbitrage. Het scheidsgerecht zal bestaan uit drie arbiters, waarbij [stichting] en [B.V.] ieder één arbiter benoemen en beide aldus aangewezen arbiters vervolgens gezamenlijk een derde arbiter als voorzitter van het scheidsgerecht benoemen. Indien beide door partijen benoemde arbiters niet binnen een termijn van één maand overeenstemming hebben bereikt over de benoeming van de derde arbiter als voorzitter van het scheidsgerecht, zal deze voorzitter op verzoek van de meest gerede partij door de Voorzienfagenrechter van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch worden benoemd.
10.3
Het ingevolgde artikel 10.2 benoemde scheidsgerecht is bevoegd om in alle gevallen waarin uit hoofde van onverwijlde spoed, gelet op de belangen van partijen een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, op verzoek van een der partijen, in elke stand van het geding in arbitraal kort geding vonnis wijzen. Deze bevoegdheid omvat tevens de bevoegdheid om zekerheidstelling te gelasten ten behoeve van de partij die dat vordert in een door het scheidsgerecht te bepalen vorm terzake van iedere vordering of tegenvordering alsmede terzake van kosten verband houdende met de arbitrage ten gronde. Een uitspraak in kort geding geldt als een arbitraal vonnis in de zin van artikel 1051 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De beslissing bij voorraad prejudicieert op geen enkele wijze het uiteindelijke oordeel van het scheidsgerecht ten aanzien van de zaak ten gronde.”
4.4.
De statuten van belanghebbende vermelden onder meer het volgende:
“Artikel 17
Beperkingen van de bestuursbevoegdheid
17. De Directie behoeft de goedkeuring van de Algemene Vergadering voor besluiten strekkende tot:
a. de vaststelling of wijziging van de jaarlijkse begroting en de business- en beleidsplannen;
b. de oprichting alsmede de vaststelling van de statuten van een nieuwe rechtspersoon
c. het aangaan of verbreken van een duurzame rechtstreekse of middellijke samenwerking met andere rechtspersonen, indien deze samenwerking of verbreking van ingrijpende betekenis is;
d. uitgifte en verkrijging van schuldbrieven ten laste van de vennootschap alsmede het doen van beleggingen anders dan het plaatsen van gelden op spaar- of depositorekeningen;
e. het aangaan van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding en bezwaring van registergoederen, alsmede tot het aangaan van overeenkomsten waarbij de vennootschap zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van een ander verbindt;
f. het aanvragen van faillissement of surséance van betaling van de vennootschap;
g. de beëindiging van de dienstbetrekking van een aanmerkelijk aantal van de werknemers van de vennootschap tegelijkertijd of binnen een kort tijdsbestek, in de zin van de Wet Melding Collectief Ontslag;
h. een ingrijpende wijziging van de arbeidsomstandigheden of functies van een aanmerkelijk aantal werknemers van de vennootschap;
i. het aangaan van geldleningen boven een bij besluit van de Algemene Vergadering bepaalde limiet binnen een bepaalde periode;
j. het verlenen, wijzigen en intrekken van procuratie.
Het ontbreken van een ingevolge dit artikel vereiste goedkeuring tast de vertegenwoordigingsbevoegdheid, als bedoeld in artikel 16 lid 1, niet aan.
17.2.
De Directie dient zich te gedragen naar de aanwijzingen van de Algemene Vergadering betreffende de algemene lijnen van het te voeren financiële, sociale, economische en personeelsbeleid.”
4.5.
Bij brief van 25 mei 2009 hebben belanghebbende en [stichting] de inspecteur verzocht om belanghebbende per 3 februari 2009 op te nemen in de voor de omzetbelasting bestaande fiscale eenheid [stichting] c.s. (de fiscale eenheid).3.In de brief staat, voor zover relevant: “ [stichting] houdt 51% van de aandelen – met inbegrip van de zeggenschap – in [belanghebbende] ! bv. Ons inziens is derhalve sprake van financiële verwevenheid tussen de [stichting] [belanghebbende] ! bv.”
De inspecteur heeft daarop verzocht om een afschrift van de statuten van belanghebbende en heeft deze gekregen. Vervolgens is de inspecteur bij beschikking van 17 juni 2009 (de beschikking) aan het verzoek tegemoetgekomen.
4.6.
Bij brief van 16 januari 2012 heeft de inspecteur [stichting] verzocht diverse stukken over te leggen om de omvang van de fiscale eenheid te beoordelen. Partijen hebben vervolgens geruime tijd gecorrespondeerd over de vraag of belanghebbende voldoet aan de vereisten om onderdeel te zijn van de fiscale eenheid. Op basis van de correspondentie heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende van meet af aan niet voldoet aan de eisen om onderdeel uit te maken van de fiscale eenheid. Vervolgens heeft de inspecteur aan belanghebbende de naheffingsaanslag opgelegd.
Geschil
5. In geschil is of belanghebbende en [stichting] in 2011 behoren tot een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 7, vierde lid, Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB) en in het bijzonder of zij voldoen aan de voorwaarden van financiële en organisatorische verwevenheid.
Indien belanghebbende geen deel uitmaakt van die fiscale eenheid, is in geschil of zij aan de op 17 juni 2009 gegeven beschikking het in rechte te honoreren vertrouwen kan ontlenen dat zij geen omzetbelasting verschuldigd zou zijn over de aan [stichting] verrichte diensten dan wel of de naheffingsaanslag moet worden vernietigd wegens schending van het evenredigheidsbeginsel of voortvarendheidsbeginsel.
Motivering
Vormen belanghebbende en [stichting] in 2011 een fiscale eenheid voor de omzetbelasting?
6. Op grond van artikel 7, vierde lid, van de Wet OB worden – voor zover hier van belang – in Nederland gevestigde lichamen die ondernemer zijn in de zin van de Wet OB en die in financieel, organisatorisch en economisch opzicht zodanig zijn verweven dat zij een eenheid vormen, aangemerkt als één ondernemer. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende en [stichting] in Nederland zijn gevestigd, dat zij beiden ondernemer zijn voor de omzetbelasting en dat zij in economisch opzicht verweven zijn. Uitsluitend is in geschil of wordt voldaan aan de vereisten van financiële en organisatorische verwevenheid als bedoeld in artikel 7, vierde lid, van de Wet OB.
Wordt voldaan aan het vereiste van financiële verwevenheid?
6.1.
Belanghebbende stelt dat [stichting] 51% van haar aandelen en de daaraan verbonden zeggenschapsrechten houdt, en dat daarmee aan het vereiste van financiële verwevenheid is voldaan. De inspecteur betwist dat sprake is van financiële verwevenheid omdat [stichting] aan belanghebbende niet haar wil als meerderheidsaandeelhouder op kan leggen, gelet op het samenstel van door [stichting] en [B.V.] gesloten overeenkomsten.
6.2.
Voor verwevenheid in financieel opzicht als bedoeld in artikel 7, lid 4, van de Wet OB geldt in een geval als het onderhavige (de ene vennootschap houdt aandelen van een andere) als voorwaarde dat de ene vennootschap de meerderheid van de aandelen – met daaraan verbonden de meerderheid van de zeggenschapsrechten – in de andere in handen heeft.4.Vast staat dat [stichting] de meerderheid heeft van de aandelen in belanghebbende houdt. Het geschil beperkt zich tot de vraag of [stichting] daarmee ook de meerderheid van de zeggenschapsrechten heeft. De rechtbank legt deze door de Hoge Raad verwoorde eis zo uit dat beoordeeld moet worden of [stichting] in staat is aan belanghebbende haar wil op te leggen.5.
6.3.
Uit de statuten van belanghebbende volgt dat de bestuurder van belanghebbende een deel van zijn bevoegdheden niet mag uitoefenen zonder toestemming van de algemene vergadering van aandeelhouders. Dat geldt ook voor financiële en strategische beslissingen, zoals het vaststellen van de begroting en business- en beleidsplannen6.of beslissingen die invloed hebben op het personeelsbeleid7.. Daardoor is naar het oordeel van de rechtbank een betekenend deel van de bevoegdheden van die bestuurder aan goedkeuring door de algemene vergadering van aandeelhouders onderworpen. Gelet op de in de samenwerkings- en aandeelhoudersovereenkomst opgenomen geschillenregeling kan naar het oordeel van de rechtbank voor al die beslissingen niet gezegd worden dat [stichting] in de algemene vergadering van aandeelhouders haar wil aan belanghebbende c.q. haar medeaandeelhouder [B.V.] kan opleggen. [B.V.] kan zich immers op ieder moment beroepen op de geschillenregeling, indien sprake is van een geschil omdat bijvoorbeeld haar belangen en die van [stichting] uiteenlopen. Het is dan niet [stichting] , maar het scheidsgerecht dat de doorslag geeft bij het bepalen van het beleid.
6.4.
Uit het voorgaande volgt dat aan de eis van financiële verwevenheid niet wordt voldaan. De eis van organisatorische verwevenheid hoeft dan niet meer te worden behandeld. De naheffingsaanslag is dus terecht opgelegd.
Vertrouwensbeginsel, evenredigheidsbeginsel en voortvarendheidsbeginsel.
7. Belanghebbende stelt dat de inspecteur bij haar een in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat zij behoort tot de fiscale eenheid door het geven van de beschikking. Bij de aanvraag van de beschikking heeft zij relevante informatie aangedragen en haar statuten overgelegd. Ten slotte beroept belanghebbende zich op het evenredigheids- en voortvarendheidsbeginsel.
De inspecteur betwist dat belanghebbende een beroep op het vertrouwensbeginsel toekomt. Zij heeft de inspecteur voorafgaand aan het geven van de beschikking geen inzicht gegeven in alle relevante feiten en omstandigheden, zoals de samenwerkings- en aandeelhoudersovereenkomst, aldus de inspecteur.
7.1.
Een beschikking fiscale eenheid is een als toezegging op te vatten expliciete uitlating van de inspecteur. Belanghebbende kan zich met succes beroepen op daarmee door de inspecteur gewekt vertrouwen indien de inspecteur die toezegging heeft gedaan na kennisneming van alle daartoe benodigde feiten en omstandigheden van het geval.8.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank had belanghebbende in redelijkheid moeten beseffen dat de samenwerkings- en aandeelhoudersovereenkomst van belang was voor de beoordeling of aan de vereisten voor een fiscale eenheid werd voldaan en had belanghebbende die dus uit eigen beweging aan de inspecteur moeten verstrekken. Dat de inspecteur niet om deze stukken heeft verzocht ter beoordeling voorafgaand aan het afgeven van de beschikking op 17 juni 2009 is logisch, omdat de inspecteur toen niet op de hoogte was van het bestaan van deze stukken en belanghebbende in de brief van 25 mei 2009 heeft gemeld de zeggenschap voor 51% te hebben (zie 4.5). Nu belanghebbende niet uit eigen beweging de stukken heeft verstrekt, kan zij geen in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen aan de beschikking.
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslag ook niet in strijd met het evenredigheids- en voortvarendheidsbeginsel is opgelegd. Belanghebbende heeft als motivering voor haar beroep op schending van deze beginselen gesteld dat de inspecteur de naheffingsaanslag eerder op had moeten leggen, namelijk zodra hij op de hoogte was van de feiten en omstandigheden die de naheffing rechtvaardigden. Geen rechtsregel verplicht de inspecteur echter daartoe. De naheffingsaanslag is tijdig opgelegd, namelijk binnen de reguliere naheffingstermijn. Daarom faalt het beroep ook in zoverre.
Conclusie en gevolgen
8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking in stand blijven. Belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr. S.A.J. Bastiaansen en mr. V.A. Burgers, leden, in aanwezigheid van mr. F.A.J.M. Wouters, griffier, op 8 augustus 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier | voorzitter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 08‑08‑2024
Rechtbank Zeeland-West-Brabant 6 maart 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:1388.
Artikel 7, vierde lid van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB).
Hoge Raad 22 februari 1989, ECLI:NL:HR:1989:ZC3993, r.o. 4.5. en Hoge Raad 31 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:145.
Hof van Justitie van de Europese Unie 1 december 2022, ECLI:EU:C:2022:943, rechtsoverweging 56.
Artikel 17, aanhef en onder a van de statuten van belanghebbende.
Artikel 17, aanhef en onder g en h van de statuten van belanghebbende.
Hoge Raad 18 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:269, r.o. 4.6.2. tot en met 4.6.4.