Hof 's-Hertogenbosch, 08-07-2003, nr. R200300333
ECLI:NL:GHSHE:2003:AM5352
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
08-07-2003
- Zaaknummer
R200300333
- LJN
AM5352
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2003:AM5352, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 08‑07‑2003; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑07‑2003
Inhoudsindicatie
Weigering bijstandsverlener/gemachtigde in kantonzaken (art. 81 Rv). Onterecht voeren meester-titel. Vervolg op LJN AM5349. Zie ook AM5353
HET GERECHTSHOF TE 'S-HERTOGENBOSCH
heeft de volgende beschikking gegeven in de zaak van:
[X],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [X],
procureur: mr. D. Koningsbloem,
t e g e n
1. mr. W.E.M. Verjans,
2. mr. F.G.P.M. Spreuwenberg,
3. mr. J.G. Bruns en
4. mr. J.J. Minnaar,
in hun hoedanigheid van kantonrechter in de rechtbank Breda, sector kanton, locatie Bergen op Zoom,
hierna te noemen: de kantonrechters,
als vervolg op de op 15 mei 2003 gegeven tussenbeschikking.
9. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 28 april 2003, heeft [X], die zich daarin presenteert als mr. [X], beroep ingesteld tegen de door de kantonrechters jegens hem op 9 april 2003 gegeven beschikking ex artikel 81 Rv. Hij verzoekt voor de duur van het geding de uitvoerbaarheid te schorsen op de voet van artikel 360 lid 2 Rv en overigens de beschikking te vernietigen en te bepalen dat hij weer tot gemachtigde in kantonzaken wordt toegelaten.
10. Bij beschikking van 15 mei 2003 heeft het hof [X] in de gelegenheid gesteld alsnog procureur te stellen. [X] heeft van de geboden mogelijkheid tijdig gebruik gemaakt. Zijn voornoemde procureur heeft op 30 mei 2003 een (aanvullend) beroepschrift ingediend waarin wordt verzocht
* de bestreden beschikking van de Kantonrechters Bergen op Zoom d.d. 9 april 2003 te vernietigen;
* bij wege van voorlopige maatregel met onmiddellijke ingang voor de duur van het geding de uitvoerbaarheid van de bestreden beschikking te schorsen;
* de kantonrechters, althans de Staat te veroordelen tot een schadevergoeding naar redelijkheid wegens geleden schade, alsmede in de kosten van de procedure.
11. Het hof heeft op de voet van artikel 81 lid 5 Rv de kantonrechters in kennis gesteld van het beroepschrift, de tussenbeschikking en het aanvullend beroepschrift en hen uitgenodigd de nodige inlichtingen te verstrekken. Van deze gelegenheid hebben zij gebruik gemaakt bij brief van 16 juni 2003. [X] is in kennis gesteld van de inhoud van deze brief.
12. De openbare behandeling van het beroepschrift vond plaats op maandag 23 juni 2003. [X] en zijn procureur zijn verschenen. De kantonrechters zijn niet verschenen.
13. De kantonrechters weigeren bijstand of vertegenwoordiging door [X] (die geen advocaat, procureur of deurwaarder is) gedurende een periode van één jaar omdat hun vertrouwen in [X] zodanig ernstig is geschaad dat sprake is van ernstige bezwaren in de zin van artikel 81 Rv. Dit oordeel stoelt, kort gezegd, op het door hen vastgestelde feit dat [X] ten onrechte de meestertitel voert terwijl hij de kantonrechters schriftelijk en telefonisch heeft bevestigd gerechtigd te zijn de titel meester te mogen voeren. Hierdoor is, zo stellen de kantonrechters in hun brief van 16 juni 2003, ernstige twijfel mogelijk over het waarheidsgehalte van hetgeen [X] namens zijn cliënten in een procedure naar voren zal brengen.
14. In zijn brief van 22 maart 2003 schrijft [X] aan de kantonrechters onder meer onder het kopje Onterecht voeren meester-titel:
Zonder dat u enig bewijs voor deze stelling heeft, stelt u dat ik ten onrechte mijn meester-titel zou voeren. Dit vind ik niet alleen in strijd met het beginsel van hoor - en wederhoor, maar ook met de goede procesorde.
U weet niet dat ik driedubbel colleges heb gedaan om zo snel mogelijk mijn bul te halen. (...)
Voorts ben ik op de hoogte van het feit dat het ten onrechte voeren van een titel een strafbaar feit is. Het lijkt mij dus vanzelfsprekend dat ik niet(s?) zou doen om mijn carrière in gevaar te brengen.
Voor de duidelijkheid wil ik u wijzen op productie 2 bij dit schrijven. Naar ik mag aannemen is dit voldoende om u ervan te overtuigen dat ik reeds mijn meester-titel heb behaald. U moet begrijpen dat ik niet voor ieder wissewasje mijn bul uit de kluis in België ga halen.
15. In zijn (eerste) beroepschrift volhardt [X] bij zijn hoedanigheid van meester, in de aanhef door het gebruik van die titel, maar ook stellende:
In november 2002 is [X] afgestudeerd aan de UvT in de richting civiel recht en meer specifiek op het gebied van het civiel procesrecht.
16. In het door de procureur geredigeerde aanvullend beroepschrift wordt in het midden gelaten of [X] is afgestudeerd. Hij wordt daarin ook niet met de titel mr. gepresenteerd. Betwist wordt slechts het bestaan van ernstige bezwaren in de zin van artikel 81 Rv. Het enkel niet bezitten van de titel meester in de rechten vormt onvoldoende grond om de beschikking met zulke verstrekkende gevolgen te kunnen dragen.
Daarmee wordt voortgebouwd op het inleidende beroepschrift. Daarin stelt [X], met een beroep op de parlementaire geschiedenis, dat thans artikel 81 Rv doelt op gemachtigden van twijfelachtige moraliteit en deskundigheid.
[X] betoogt dat alleen het onterecht voeren van de meesterstitel aan de orde is en niet zijn deskundigheid op het gebied van de juridische dienstverlening (de gewraakte beschikking is daarop niet gegrond). Aldus bestaat er geen ruimte voor toepassing van artikel 81 Rv.
17. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van dit beroep heeft [X] erkend niet in Nederland in de rechtsgeleerdheid te zijn afgestudeerd en ook niet bevoegd te zijn de titel meester te voeren.
Hij voegt hieraan toe wel in de Verenigde Staten te zijn afgestudeerd, namelijk aan de St. Thomas University te Miami en daarvan een bul te hebben ontvangen. Deze studie geeft recht op het voeren van de titel JD (Juridisch doctor), aldus [X]. Blijkens zijn postpapier gebruikt hij de titel J.D. als achtervoegsel bij zijn naam.
Op een daartoe strekkende vraag van het hof heeft [X] geantwoord inderdaad geïnformeerd te hebben of deze Amerikaanse titel in Nederland erkend wordt en recht geeft de titel meester te voeren, maar daarop een negatief antwoord te hebben gekregen.
[X] heeft voorts gezegd de (Nederlandse) meesterstitel niet meer te zullen voeren en dit ook al gestaakt te hebben. Postpapier waarop die titel voor zijn naam voorkomt is niet meer voorhanden. Het gebruikte postpapier was een computeruitdraai.
18. Het hof overweegt als volgt.
18.1. [X] heeft door het voeren van de titel meester zich een hoedanigheid aangemeten die hij niet bezit. Hij weet dat het voeren van die titel in zijn positie, namelijk als kantongerechtsgemachtigde die een eigen kantoor voert, een toegevoegde waarde heeft. Hij misleidt zodoende het rechtzoekende publiek dat zich tot hem wendt. Dat zal op grond van de gevoerde titel erop vertrouwen dat [X] over voldoende kennis van en deskundigheid in het Nederlandse recht bezit, hoewel dat niet, althans niet getoetst, vast staat.
Ter zitting beweerde [X] zijn cliënten steeds ervan in kennis te hebben gesteld dat hij niet de hoedanigheid van meester in het Nederlands recht bezit, maar wel de Amerikaanse. Deze bewering is niet toetsbaar op juistheid, maar zo al deze inlichting wordt verstrekt, neemt dat nog niet de onjuistheid van de handelwijze weg. Bovendien kan de misleiding dan al voltooid zijn. De justitiabelen hebben zich op het moment dat zij uitleg krijgen al tot hem gewend wellicht in de veronderstelling met een meester in de rechten te doen te hebben.
Verder is van belang dat [X] zich kennelijk ook van de Nederlandse titel heeft bediend tegenover de wederpartij van zijn cliënten en hun gemachtigden, met wie hij geen contact heeft en die hij niet inlicht. Ook zij worden misleid.
Ten slotte, en daar gaat het hier om, hij heeft ook getracht de kantonrechters te misleiden en heeft hen niet van zijn ware hoedanigheid op de hoogte gebracht, noch ongevraagd, noch nadat zij inlichtingen hadden ingewonnen. Hij heeft integendeel bij zijn misleiding volhard in zijn reactie op gevraagde inlichtingen. Daarbij heeft hij zich niet ontzien gebruik te maken van een, zacht gezegd op brutale, in ieder geval ongepaste toon gestelde brief. Bovendien heeft hij bij deze brief vier verklaringen van bekenden gevoegd waarin beweerd wordt dat de schrijver de bul en cijferlijst heeft gezien. Mogelijk dat de door de getuige genoemde bul de Amerikaanse betreft, maar de verklaringen strekken ertoe de lezer te doen geloven dat het om een Nederlandse bul gaat.
18.2. [X] heeft aldus niet volstaan met het verkondigen van de halve waarheid (ik ben afgestudeerd, daarbij in het midden latende aan welke universiteit) hij heeft uitdrukkelijk gelogen tegen zowel de kantonrechters als tegen (de raadsheren van) het hof door (aanvankelijk) te volharden in zijn bewering gerechtigd te zijn de Nederlandse meesterstitel te mogen voeren.
[X] bagatelliseert de ernst enigszins door erop te wijzen dat hij wel gerechtigd is een Amerikaanse rechterlijke titel te voeren. Hij miskent daarmee dat de halve waarheid een hele leugen oplevert. Daarbij komt dat er niets aan in de weg had gestaan de kantonrechters in kennis te stellen van de Amerikaanse titel. Door deze te verzwijgen en zich desalniettemin te beroepen op een Nederlandse titel heeft [X] niet de waarheid gesproken.
Anders dan hij meent, heeft niet zo zeer het feit dat [X] de meesterstitel voerde (wat ook al onjuist is), maar in overwegende mate het feit dat en de wijze waarop hij daarover heeft gelogen, geleidt tot de ernstige vertrouwensbreuk, niet alleen in de persoonlijke contacten, maar met name ook in de zakelijke. Procesvoering door een gemachtigde is mede gebaseerd op het vertrouwen van kantonrechters, wederpartijen en hun procesgemachtigden om niet opzettelijk voorgelogen te worden.
18.3. Vorenstaande handelwijze van [X] is niet alleen in alle opzichten laakbaar maar getuigt bovendien van een moraliteit die noopte tot het nemen van maatregelen, zulks in het belang van de justitiabelen en in dat van een deugdelijk procesvoering en rechtspraak in het algemeen. Het hof is derhalve van oordeel dat de gewraakte beschikking op juiste gronden is gegeven en dat, voor wat betreft de duur van de opgelegde maatregel, een geboden en passende termijn is vastgesteld.
18.4. De vraag naar de passendheid van de opgelegde maatregel dient het hof evenwel te beantwoorden naar de toestand ten tijde van deze uitspraak.
Derhalve moet thans mede het volgende in acht worden genomen.
[X] is ter zitting op zijn dwalingen teruggekomen en hij heeft erkend niet gerechtigd te zijn de meesterstitel te voeren, en, zij het enigszins schoorvoetend, heeft er blijk van gegeven in te zien in zoverre foutief te hebben gehandeld.
Voorts neemt het hof de jeugdige leeftijd van [X] en de daaraan eigen onbezonnenheid, in aanmerking, niet als excuus, maar hooguit als verzachtende omstandigheid.
De kantonrechters hebben hun beslissing niet gegrond op ondeskundig of onbehoorlijk optreden in zaken die door [X] zijn behandeld. Alleen de misleiding van het rechtzoekende publiek en de misleiding en de bejegening van de kantonrechters ten aanzien van het afgestudeerd zijn ligt ten grondslag aan de bestreden beschikking.
Niet blijkt dat [X] eerder in botsing is gekomen met de kantonrechters of zich anderszins onbehoorlijk heeft gedragen in zijn rechtspraktijk.
18.5. Met de erkenning door [X] de meesterstitel niet te mogen voeren zijn de ernstige bezwaren tegen zijn persoon, in de zin van artikel 81 Rv, nog niet weggenomen en daarmee is de door toedoen van [X] ontstane vertrouwensbreuk nog niet is geheeld.
Het hof is voorts van oordeel dat aan de maatregel van artikel 81 Rv een disciplinair karakter niet kan worden ontzegd. Het artikel kan toepassing vinden in het geval van grovelijk veronachtzamen van fatsoensnormen of het vertonen van onbetrouwbaar gedrag, waarvan hier sprake is. Uit de parlementaire geschiedenis op de wetswijziging van 1965 (MvA, zitting 1962-1963/7172) blijkt:
De bepaling van artikel 99a Rv is gericht op het wezen van ongeschikte en onbetrouwbare gemachtigden. Ook misstappen buiten het proces door een gemachtigde gemaakt kunnen tot het treffen van een maatregel aanleiding geven. De ervaring heeft niet geleerd dat er aanleiding bestaat de disciplinaire taak van de kantonrechter aan een andere instantie te vertrouwen.
Ten slotte neemt het hof de ernst van de zaak, het door een gemachtigde opzettelijk liegen tegen de kantonrechters, en het herhaald en brutaal volharden daarin, in aanmerking.
18.6. Vorenstaande leidt ertoe dat het hof een weigering door de kantonrechters, in de zin van artikel 81 Rv, voor een periode van maximaal zes maanden (ingaande 9 april 2003) als passend en geboden oordeelt.
De bestreden beschikking zal worden vernietigd voor zover deze periode wordt overschreden.
19. Ten aanzien van het verzoek om de uitvoerbaar verklaring bij voorraad te schorsen is het hof van oordeel dat de aard en ernst van de tentoongespreide handelwijze daaraan in de weg staat.
20. Het verzoek om toekenning van een schadevergoeding dient te worden afgewezen alleen al omdat de onderhavige beroepsprocedure daarin niet voorziet.
21. Het hof kan een proceskostenveroordeling niet in overweging nemen. Anders dan [X] kennelijk meent, heeft hij in de onderhavige procedure geen wederpartij. De kantonrechters noch de Staat zijn als zodanig aan te merken.
22. De beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking van de kantonrechters van 9 april 2003 maar uitsluitend ten aanzien van de in het dictum bepaalde periode van één jaar;
en in zoverre opnieuw recht doende:
stelt de betreffende periode vast op zes maanden;
bekrachtigt de beschikking voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door de mrs. Koster-Vaags, Van Griensven en Den Hartog Jager en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 08 juli 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.