Rb. Den Haag, 11-11-2021, nr. 21, 1132
ECLI:NL:RBDHA:2021:12407
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
11-11-2021
- Zaaknummer
21_1132
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2021:12407, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 11‑11‑2021; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 11‑11‑2021
Inhoudsindicatie
Door eiser bepleite koerslijstwaarde kan, ook als het taxatierapport van eiser voor het overige niet bruikbaar is, worden gehanteerd aangezien deze waarde geen verband met andere bevindingen van het taxatierapport. Eiser maakt niet aannemelijk dat meer dan 72% van de schade als waardevermindering in aanmerking mag worden genomen. Ook waardevermindering wegens het schadeverleden van de auto is niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank verminderd de naheffingsaanslag. Beroep gegrond.
Partij(en)
Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
Zaaknummer: SGR 21/1132
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 november 2021 in de zaak tussen
[eiser] h.o.d.n. [h.o.d.n.] , wonende te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder,
en
de Staat der Nederlanden, de Minister voor Rechtsbescherming, de Minister.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd. Daarbij is belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 2 oktober 2019 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld bij rechtbank Zeeland-West-Brabant. Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de zaken op 8 januari 2021 ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar deze rechtbank.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2021.
Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] en mr. [B] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiser heeft op 12 oktober 2018 aangifte Bpm gedaan ter zake van de registratie van een BMW X1 (de auto). De aangegeven en betaalde Bpm bedraagt € 1.840. Daarbij is het tarief voor 2018 is toegepast.
2. Eiser heeft de in de aangifte vermelde handelsinkoopwaarde gebaseerd op een taxatierapport van Waardetaxaties.nl. Bij de taxatie van de auto is uitgegaan van de handelswaarde volgens de koerslijst Eurotaxglass’s van € 41.614. Op deze handelswaarde is een bedrag van € 30.562 aan schade in mindering gebracht.
3. Eiser heeft de auto op 23 oktober 2018 getoond bij Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bruto-schade aan de auto is op dat moment gecalculeerd op een bedrag van € 1.349.
4. Met dagtekening 7 maart 2019 heeft verweerder aangekondigd dat ter zake van de registratie van de auto een naheffingsaanslag Bpm wordt opgelegd. Verweerder deelt mede dat hij uitgaat van een handelsinkoopwaarde van € 42.220. Deze waarde is bepaald met inachtneming van de handelswaarde van een BMW X1 Ad Blue-uitvoering volgens de koerslijst Eurotaxglass’s. De waardevermindering vanwege schade is bepaald op € 1.067, ofwel 79% van de door DRZ geconstateerde bruto-schade.
5. De naheffingsaanslag Bpm is opgelegd naar een bedrag van € 5.120, waarbij is uitgegaan van het tarief voor 2018. De in rekening gebrachte belastingrente bedraagt € 67.
Geschil6.In geschil is of de naheffingsaanslag naar een juist bedrag is opgelegd. Meer specifiek is in geschil van welke handelsinkoopwaarde moet worden uitgegaan, hoeveel waardevermindering in aanmerking moet worden genomen in verband met schade aan de auto en of waardevermindering in aanmerking moet worden genomen in verband met het schadeverleden van de auto. Ter zitting is komen vast te staan dat niet langer in geschil is dat bij de aanslagoplegging ten onrechte is uitgegaan van de Ad Blue-uitvoering en dat het tarief voor het jaar 2017 dient te worden toegepast. De rechtbank zal het beroep reeds om die reden gegrond verklaren en de naheffingsaanslag verminderen.
7. Eiser stelt dat de naheffingsaanslag naar een te hoog bedrag is opgelegd. Volgens eiser dient de handelsinkoopwaarde te worden bepaald door uit te gaan van de aangegeven handelswaarde uit de koerslijst van Eurotaxglass’s. Onder toepassing van een correctie van 15% van de koerslijstwaarde (exclusief opties) stelt eiser de handelswaarde op € 36.351. Hierop dient volgens eiser een waardevermindering in aanmerking te worden genomen van € 1.349, ofwel 100% van de door DRZ bepaalde bruto-schade. Daarnaast stelt eiser dat vanwege het schadeverleden van de auto nog eens € 4.000 in mindering moet worden gebracht. Eerder door eiser ingenomen standpunten, dat de waardevermindering wegens schade € 30.562 bedraagt en dat de waardevermindering vanwege het schadeverleden van de auto € 10.000 bedraagt, zijn ter zitting ingetrokken.
8. Verweerder stelt dat voor de handelsinkoopwaarde moet worden uitgegaan van de handelswaarde zoals opgenomen op de koerslijst van AutotelexPro. De waardevermindering wegens schade bedraagt volgens verweerder € 1.067. Waardevermindering wegens het schadeverleden van de auto is niet aan de orde, aldus verweerder.
Beoordeling van het geschil
9. Op grond van artikel 10, eerste lid van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (de Wet) wordt, met betrekking tot gebruikte personenauto's, de verschuldigde Bpm berekend met inachtneming van een vermindering. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de vermindering de afschrijving is, uitgedrukt in procenten van de som van de catalogusprijs en de Bpm, op het tijdstip waarop het motorrijtuig voor het eerst in gebruik is genomen. De vermindering kan bepaald worden met inachtneming van een forfaitaire tabel of een koerslijst. Op grond van artikel 10, achtste lid van de Wet wordt, onder ander bij een personenauto met meer dan normale gebruiksschade niet zijnde een schadevoertuig, de afschrijving op een bij aangifte gedaan verzoek vastgesteld op de som van de catalogusprijs en de historisch Bpm, verminderd met de taxatiewaarde vermeld in een taxatierapport dat voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.
10. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de door eiser aangedragen koerslijstwaarde van Eurotaxglass’s niet kan worden gehanteerd omdat het taxatierapport van Waardetaxaties.nl niet bruikbaar is. De rechtbank kan dit standpunt niet volgen. De koerslijstwaarde van de auto vormt een losstaand en objectief gegeven en houdt geen verband met de overige bevindingen in het taxatierapport van Waardetaxaties.nl. De door verweerder gestelde onvolkomenheden in het rapport en het feit dat eiser niet langer vasthoudt aan de door de taxateur geconstateerde schade van € 30.562, maken dit niet anders. Ook in het arrest van de Hoge Raad van 21 februari 20201.is geen steun te vinden voor het standpunt van verweerder. Dat in de koerslijst van AutotelexPro een motorvoertuig voorkomst waarvan de eigenschappen en de kenmerken dichter aanleunen bij die van de auto is niet aannemelijk gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er dan ook geen aanleiding om af te wijken van de handelswaarde uit de door eiser aangedragen koerslijst van Eurotaxglass’s. Nu door verweerder niet wordt betwist dat op de handelswaarde uit deze koerslijst een correctie van 15% mag worden toegepast, bedraagt de handelswaarde in onbeschadigde staat € 36.351.
11. Tussen partijen is niet langer in geschil dat er voor de heffing van Bpm van moet worden uitgegaan dat de schade aan de auto € 1.349 bedraagt. De rechtbank stelt vast dat de door verweerder in aanmerking genomen waardevermindering van € 1.067 hoger is dan de 72% die in onderdeel 3.5 van bijlage I bij de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 is opgenomen. Het is dan aan eiser om aannemelijk te maken dat de waardevermindering nog hoger moet worden bepaald. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daar niet in geslaagd. De rechtbank zal dan ook uitgaan van een waardevermindering in verband met schade van € 1.067.
12. Ter onderbouwing van zijn stelling dat sprake is van een aanvullende waardevermindering van € 4.000 vanwege het schadeverleden van de auto, heeft eiser ter zitting verwezen naar de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 14 juli 20212.. In de bij deze brief gevoegde verslagen van het Platform koerslijsten is opgenomen dat een eventueel schadeverleden in de koerslijsten niet is meegenomen. Naar het oordeel van de rechtbank kan daaruit niet worden afgeleid dat in de koerslijsten in zijn geheel geen rekening wordt gehouden met het schadeverleden van motorrijtuigen. Alhoewel het schadeverleden op de koerslijsten niet expliciet als variabele is opgenomen, bestaan er geen aanknopingspunten dat de lijsten zich beperken tot handelstransacties die zien op gebruikte motorrijtuigen zonder schadeverleden, hetgeen uit praktisch oogpunt ook niet aannemelijk is. De rechtbank houdt het er dan ook op dat een gemiddeld schadeverleden zal zijn verdisconteerd in de koerslijsten. Voor een aanvullende waardevermindering is onder die omstandigheid uitsluitend plaats voor zover aard en omvang van het schadeverleden dat rechtvaardigen. Bij het taxatierapport van Waardetaxaties.nl zijn foto’s gevoegd waaruit volgt dat de auto een schadeverleden heeft. De rechtbank acht daarmee echter onvoldoende geconcretiseerd dat de aard en omvang van de schade een hoger waardedrukkend effect hebben dan reeds in de koeslijsten verdisconteerd schadeverleden.
13. Gelet op het voorgaande is de naheffingsaanslag te hoog vastgesteld. Uitgaande van een historische nieuwprijs van € 79.213 en een handelsinkoopwaarde van € 35.284 (€ 36.351 -/- € 1.067) bedraagt het in aanmerking te nemen afschrijvingspercentage 55,46%. Tussen partijen is niet in geschil dat de bruto Bpm naar het tarief van 2017 € 12.610 bedraagt. Na vermindering van dat bedrag met 55,46% resteert een bedrag aan Bpm van € 5.616. Nu reeds € 1.839 aan Bpm is betaald zal de rechtbank de naheffingsaanslag verminderen tot € 3.777.
14. Eiser heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken. Wel dient de rentebeschikking te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslag.
15. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep gegrond te worden verklaard.
16. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade ontstaan door termijnoverschrijding. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden aangesloten bij de uitgangspunten die zijn neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005.3.Behoudens in geval van bijzondere omstandigheden wordt een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase in dit verband als redelijk beschouwd. Hiervan komt een half jaar toe aan de bezwaarfase.
17. Verweerder heeft het bezwaarschrift ontvangen op 1 mei 2019 en heeft op2 oktober 2019 uitspraak op bezwaar gedaan. Vervolgens is door de rechtbank op 11 november 2021 uitspraak gedaan. Vanaf het indienen van het bezwaarschrift tot de uitspraakdatum is een periode van 2 jaar en bijna 7 maanden verstreken. Echter, in het kader van maatregelen tegen het coronavirus hebben in 2020 gedurende een aantal maanden bij de rechtbank geen zittingen kunnen plaatsvinden. Daarmee doet zich een bijzondere omstandigheid voor die verlenging van de redelijke termijn met 4 maanden rechtvaardigt. Aan eiser komt daarom een schadevergoeding toe van € 500 (€ 500 per overschrijding van (een gedeelte van) een half jaar). De termijnoverschrijding dient volledig te worden toegerekend aan de beroepsfase.
Proceskosten
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.598 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 265, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 3.777 en vermindert de rentebeschikking dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt de Minister tot vergoeding van immateriële schade aan eiser tot een bedrag van € 500;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.598;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Drok, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 november 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 11‑11‑2021
Uitspraak op bezwaar tegen de beslissing op grond van de Wet openbaarheid van bestuur betreffende koerslijstoverleggen 2020, referentie 21/404