Vergelijk Gerechtshof ’s-Gravenhage 9 maart 2010, ECLI:NL:GHSGR:2010:BL7343 en Centrale Raad van Beroep 29 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH3198.
Rb. Zeeland-West-Brabant, 30-10-2023, nr. ZWB 22, 3709 en 22, 3710
ECLI:NL:RBZWB:2023:7476
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
30-10-2023
- Zaaknummer
ZWB 22_3709 en 22_3710
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2023:7476, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30‑10‑2023; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Viditax (FutD) 2023112208
FutD 2023-3025
Uitspraak 30‑10‑2023
Inhoudsindicatie
IB/PVV. tweede uitspraak op bezwaar. verzoek ambtshalve vermindering. nieuwe jurisprudentie.
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/3709 en 22/3710
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 oktober 2023 in de zaak tussen
[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 9 mei 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2017 en 2018 aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd.
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard en de verzoeken om ambtshalve vermindering afgewezen. Hiertegen heeft belanghebbende beroepen ingesteld.
1.3.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 17 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen namens de inspecteur [inspecteur 1] en mr [inspecteur 2] . Belanghebbende was niet aanwezig.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of de bezwaren terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard en of de inspecteur de verzoeken om ambtshalve vermindering terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur de bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat hij de verzoeken om ambtshalve vermindering terecht heeft afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
2017
4. Belanghebbende heeft op 31 januari 2021 bezwaar gemaakt tegen de definitieve aanslag IB/PVV voor 2017 met dagtekening 10 maart 2020. Bij uitspraak van 31 maart 2021 heeft de inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De inspecteur heeft het bezwaar vervolgens beoordeeld als een verzoek om ambtshalve vermindering en dat verzoek afgewezen. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt omdat de box 3 heffing volgens haar in strijd is met het recht van eigendom.
4.1.
Op 27 december 2021 heeft belanghebbende nogmaals bezwaar gemaakt. Dat bezwaar heeft de inspecteur eveneens niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding en aangemerkt als verzoek ambtshalve vermindering. Dat verzoek heeft de inspecteur op 9 mei 2022 afgewezen.
2018
5. Belanghebbende heeft een aangifte IB/PVV 2018 ingediend. De inspecteur heeft belanghebbende laten weten voornemens te zijn van de aangifte af te wijken. Met dagtekening 10 december 2020 heeft de inspecteur de definitieve aanslag IB/PVV 2018 vastgesteld.
5.1.
Hiertegen heeft belanghebbende op 30 januari 2021 bezwaar gemaakt omdat de box 3 heffing volgens haar in strijd is met het recht van eigendom.
5.2.
Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 9 mei 2022 heeft de inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De inspecteur heeft het bezwaar vervolgens beoordeeld als een verzoek om ambtshalve vermindering en dat verzoek afgewezen.
6. Belanghebbende heeft beroepen ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaringen en verzocht om prorogatie voor de afwijzingen van de verzoeken om ambtshalve vermindering. De inspecteur is akkoord met prorogatie.
Motivering
Zitting
7. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende én reguliere post verzonden brief uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. De uitnodiging voor de zitting is op 27 juni 2023 verstuurd aan belanghebbende op het [adres] te [plaats] . De rechtbank heeft de aangetekende brief uiteindelijk retour ontvangen. Omdat belanghebbende de uitnodiging tevens per reguliere post heeft ontvangen en uit raadpleging van de basisregistratie personen is gebleken dat de uitnodiging naar het juiste adres is gestuurd concludeert de rechtbank dat belanghebbende op juiste wijze is opgeroepen voor de zitting. De zitting heeft daarom plaatsgevonden zonder de aanwezigheid van belanghebbende.
Tweede ‘uitspraak op bezwaar 2017’?
8. Tegen de aanslag IB/PVV 2017 is bezwaar gemaakt en in dat kader is op 31 maart 2021 uitspraak op bezwaar gedaan. Belanghebbende heeft tegen die uitspraak op bezwaar geen rechtsmiddelen aangewend en zodoende is die uitspraak op bezwaar vast komen te staan (zie 4).
9. De inspecteur heeft het stuk van belanghebbende van 27 december 2021 als een (tweede) bezwaarschrift behandeld en ook als een verzoek om ambtshalve vermindering. De inspecteur had het stuk niet ook dienen op te vatten als een bezwaarschrift maar voor dat geval als een (verkeerd geadresseerd) beroepschrift en dienen door te zenden aan de rechtbank. Het is namelijk niet mogelijk om voor de tweede keer een bezwaarprocedure te starten nadat al rechtsmiddelen zijn aangewend en de bezwaarfase tot een einde is gekomen. Het systeem van de wet verzet zich daartegen.1.Het beroep gericht tegen het stuk met dagtekening 9 mei 2022, voor zover dat de tweede ‘uitspraak op bezwaar’ betreft, zal niet-ontvankelijk worden verklaard omdat dit geen beslissing is waartegen op grond van artikel 7:1, tweede lid, van de Awb beroep kan worden ingesteld.2.
10. Voor zover het stuk van belanghebbende van 27 december 2021 had moeten worden doorgezonden door de inspecteur naar de rechtbank als een verkeerd geadresseerd beroepschrift tegen de uitspraak op bezwaar met dagtekening 31 maart 2021, is de rechtbank van oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk is omdat het beroep buiten de beroepstermijn3.is ingesteld en verschoonbaarheid gesteld noch gebleken is.
Verzoek ambtshalve vermindering 2017
11. Een verzoek om ambtshalve vermindering van een belastingaanslag moet worden gedaan binnen vijf jaar na het einde van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft (de vijfjaarstermijn).4.Het stuk van 27 december 2021 heeft de inspecteur ontvangen binnen de genoemde vijfjaarstermijn. Echter, de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (hierna ook: de uitvoeringsregeling) schrijft de inspecteur voor niet ambtshalve te verminderen als de onjuistheid van de aanslag voortvloeit uit jurisprudentie die is gewezen nadat de aanslag onherroepelijk is komen vast te staan.5.Nu belanghebbende niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de aanslag staat deze onherroepelijk vast. Dat de aanslag onjuist zou zijn volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021.6.Er is hier sprake van jurisprudentie die is gewezen nadat de aanslag onherroepelijk is komen vast te staan. Dan schrijft de uitvoeringsregeling de inspecteur voor om de aanslag niet ambtshalve te verminderen. De inspecteur heeft dus in lijn met de uitvoeringsregeling het standpunt ingenomen dat het verzoek van belanghebbende moet worden afgewezen.7.Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
Bezwaar 2018
12. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt een termijn van zes weken. Deze termijn begint op de dag na de dagtekening van het aanslagbiljet of van de voor bezwaar vatbare beschikking.
12.1.
Een bezwaarschrift is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. Wanneer het bezwaarschrift (aangetekend of niet-aangetekend) met de gewone post wordt verstuurd, is het bij ontvangst na het einde van de termijn onder voorwaarden ook tijdig ingediend. Die voorwaarden zijn dat het bezwaarschrift voor het einde van de termijn op de post is gedaan én het niet later dan een week na afloop van de termijn bij het bestuursorgaan is ontvangen.
12.2.
Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, kan het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is anders als het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verschoonbaar is. Dan laat het bestuursorgaan niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege.
13. Vast staat dat de dagtekening van de aanslag IB/PVV 2018 10 december 2020 is. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de verzending ervan later dan die datum heeft plaatsgevonden. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde dus op 21 januari 2021.
14. Het bezwaarschrift, met dagtekening 30 januari 2021, is bij de inspecteur ontvangen op 30 januari 2021. Het bezwaarschrift is dus niet tijdig ingediend. Belanghebbende heeft ondanks de mogelijkheid daartoe geen reden gegeven voor de te late indiening van het bezwaarschrift. De inspecteur heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep zal in zoverre dan ook ongegrond worden verklaard.
Verzoek ambtshalve vermindering 2018
15. Een verzoek om ambtshalve vermindering van een belastingaanslag moet worden gedaan binnen vijf jaar na het einde van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft (de vijfjaarstermijn).8.Het stuk van 30 januari 2021 heeft de inspecteur ontvangen binnen de genoemde vijfjaarstermijn. Echter, de uitvoeringsregeling schrijft de inspecteur voor niet ambtshalve te verminderen als de onjuistheid van de aanslag voortvloeit uit jurisprudentie die is gewezen nadat de aanslag onherroepelijk is komen vast te staan.9.Nu belanghebbende niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de aanslag staat deze onherroepelijk vast. Dat de aanslag onjuist zou zijn volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021.10.Er is hier sprake van jurisprudentie die is gewezen nadat de aanslag onherroepelijk is komen vast te staan. Dan schrijft de uitvoeringsregeling de inspecteur voor om de aanslag niet ambtshalve te verminderen. De inspecteur heeft dus in lijn met de uitvoeringsregeling het standpunt ingenomen dat het verzoek van belanghebbende moet worden afgewezen.11.Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
Conclusie en gevolgen
16. De beroepen zijn deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond. Dat betekent dat de aanslagen in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar met dagtekening 31 maart 2021 over de aanslag IB/PVV 2017 niet-ontvankelijk;
- -
verklaart het beroep gericht tegen het stuk met dagtekening 9 mei 2022 voor het gedeelte dat dit een tweede ‘uitspraak op bezwaar’ over de aanslag IB/PVV 2017 bevat niet-ontvankelijk;
- -
verklaart de overige beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. W.C.C. Koreman-de Bok, griffier, op 30 oktober 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtsprtaak.nl.
griffier | rechter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 30‑10‑2023
Zie Hoge Raad, 20 januari 2012, ECLI:HR:2012:BT1516.
Artikel 6:7 Awb.
Artikel 45aa, eerste lid, onder a, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 en artikel 58, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen.
Hoge Raad 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1963.
Vgl. Hoge Raad, 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:720.
Artikel 45aa, eerste lid, onder a, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 en artikel 58, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen.
Hoge Raad 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1963.
Vgl. Hoge Raad, 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:720.