Hof Amsterdam, 19-04-2022, nr. 21/00473
ECLI:NL:GHAMS:2022:1233
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
19-04-2022
- Zaaknummer
21/00473
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2022:1233, Uitspraak, Hof Amsterdam, 19‑04‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:369
- Vindplaatsen
NLF 2022/0897
Belastingblad 2022/230 met annotatie van J.K. Lanser
Viditax (FutD) 2022050205
FutD 2022-1326
Uitspraak 19‑04‑2022
Inhoudsindicatie
terecht niet-ontvankelijk verklaard beroep; hoger beroep is ongegrond
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk 21/00473
19 april 2022
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: A. Oosters (WOZ Consultants te Arnhem)
tegen de uitspraak van 25 mei 2021 in de zaak met kenmerk AMS 20/1911 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) met dagtekening 28 februari 2019 de waarde van de onroerende zaak [adres] te [Z] (hierna: de woning) voor het jaar 2019 vastgesteld op € 457.000. Tegelijk is de aanslag onroerendezaakbelastingen voor dat jaar bekendgemaakt.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft – na daartegen gemaakt bezwaar – bij uitspraak van
14 februari 2020 de vastgestelde waarde en daarop gebaseerde aanslag gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft bij de uitspraak van 25 mei 2021 het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft op 6 juli 2021 tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep bij het Hof ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft bij brief van 20 december 2021 een nader stuk ingediend en daarbij het Hof toestemming gegeven om zonder zitting op het hoger beroep te beslissen.
De heffingsambtenaar heeft bij bericht van 28 juli 2021 ook vorenbedoelde toestemming gegeven.
1.6.
Het Hof heeft het onderzoek bij brief van 18 maart 2022 gesloten en daarbij partijen meegedeeld dat op een termijn van zes weken uitspraak wordt gedaan.
2. 2. FeitenDe heffingsambtenaar heeft op 14 februari 2020 de bestreden uitspraak naar de gemachtigde van belanghebbende verzonden. Belanghebbende heeft de verzending op deze datum niet betwist. Dit betekent dat belanghebbende tot en met 27 maart 2020 tijdig beroep kon aantekenen. Het beroepschrift van belanghebbende is door de rechtbank ontvangen op 30 maart 2020.
3. 3. Geschil
In hoger beroep is in geschil of de rechtbank het beroep van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord dient de zaak te worden teruggewezen naar de rechtbank teneinde opnieuw uitspraak op het beroep te doen.
4. 4. Overwegingen
4.1.
De rechtbank heeft het volgende overwogen en beslist:
“5. In wat [belanghebbende] heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat
sprake is van een verschoonbare overschrijding van de beroepstermijn. Niet is gebleken dat
(de gemachtigde van) [belanghebbende] gedurende de gehele beroepstermijn van zes weken niet in
staat is geweest om tijdig (desnoods pro forma) beroep in te stellen. Bovendien is het voor de
rechtbank niet duidelijk geworden waarom [belanghebbende] wel één dag na het aflopen van de
beroepstermijn, maar niet binnen de beroepstermijn van zes weken zijn beroepschrift kon
indienen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [belanghebbende] dus geen geldige reden gegeven waarom het beroepschrift te laat is ingediend.
6. De rechtbank oordeelt verder dat geen sprake is van strijd met het
gelijkheidsbeginsel. De uitspraak van de rechtbank Rotterdam [voetnoot 4 rechtbank: ECLI:NL:RBROT:2021:864.] waarnaar [belanghebbende] op zitting heeft verwezen, ziet op een verzoek om een schadevergoeding in verband met een overschrijding van de redelijke termijn en niet op de verschoonbare termijnoverschrijding. Het gaat daarom niet om gelijke gevallen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
7. Nu de termijnoverschrijding niet verschoonbaar kan worden geacht, is het beroep niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep niet toekomt.”
4.2.1.
In hoger beroep heeft belanghebbende gesteld dat de rechtbank de overschrijding van de termijn voor het indienen van het beroep ten onrechte niet op de voet van artikel 6:11 Awb verschoonbaar heeft geacht.
4.2.2.
Belanghebbende beroept zich op de omstandigheid dat zich als gevolg van de Corona-uitbraak eind maart een niet-normale situatie voordeed. Deze uitbraak en een Coronamelding van een medewerker op 17 maart 2020 hadden tot gevolg dat het kantoor van gemachtigde abrupt moest worden gesloten. Er kon nog maar door twee personen op dat kantoor worden doorgewerkt, waaronder gemachtigde. Dit had voor deze personen gedurende 3 à 4 weken een extreme werkdruk tot gevolg, aldus belanghebbende. Ook omdat er zich in dezelfde periode een ‘bezwaarpiek’ voordeed en omdat gemeenten en rechtbanken massaal begonnen te bellen om werkafspraken te maken. Als gevolg van deze uitzonderlijke omstandigheden is volgens belanghebbende de termijnbewaking van de destijds lopende procedures kortstondig ‘uit zicht geraakt’.
4.2.3.
Volgens belanghebbende vormt de Corona-uitbraak niet een normaal ondernemersrisico dat toepassing van artikel 6:11 Awb uitsluit. Belanghebbende verwijst in dit verband naar de door de overheid ten behoeve van ondernemers getroffen steunmaatregelen. Onder deze omstandigheden – belanghebbende vergelijkt deze met die van overmacht – vergt een adequate rechtsbescherming volgens belanghebbende een redelijke en billijke toepassing van artikel 6:11 Awb.
4.2.4.
Belanghebbende verwijst voorts, als geval waarin rekening is gehouden met de bijzondere omstandigheden die het gevolg waren van de Corona-uitbraak, naar de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 februari 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:864. In deze uitspraak zijn bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn mede de Corona-uitbraak en de gevolgen daarvan in aanmerking genomen.
4.3.
De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de door belanghebbende gestelde extreme werkdruk als gevolg van de uitbraak van Corona, belanghebbende niet heeft behoeven te verhinderen om tijdig – eventueel pro forma – in beroep te gaan. Volgens de heffingsambtenaar gaat het hier om omstandigheden die inherent zijn aan het ondernemersrisico van gemachtigde en kunnen dergelijke omstandigheden geen grond opleveren voor toepassing van artikel 6:11 Awb.
4.4.1.
Evenals bij de rechtbank is voor het Hof tussen partijen niet in geschil dat het beroepschrift te laat (na verstrijken van de zeswekentermijn van artikel 6:7 Algemene wet bestuursrecht (Awb)) bij de rechtbank is ingediend. Het komt er op aan of deze termijnoverschrijding verschoonbaar is (artikel 6:11 Awb) (standpunt belanghebbende) of niet (standpunt heffingsambtenaar).
4.4.2.
Naar het oordeel van het Hof is niet aannemelijk geworden dat de omstandigheden waar belanghebbende zich op heeft beroepen – hoe ernstig deze op zichzelf ook waren – van dien aard zijn geweest dat op grond daarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest door, in plaats van uiterlijk op 27 maart 2020 (zo nodig pro forma), eerst op 30 maart 2020 in beroep te gaan.
4.4.3.
De onder 4.2.4 vermelde uitspraak van de rechtbank Rotterdam leidt niet tot een ander oordeel.
Slotsom
4.5.
Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
5. 5. Proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten op de voet van artikel 8:75 Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mr. E.A.G. van der Ouderaa, voorzitter, H.E. Kostense en N. Djebali, leden van de belastingkamer in tegenwoordigheid van mr. A.F.J.S. Molleman als griffier. De beslissing is op 19 april 2022 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen.Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.