Rb. Noord-Nederland, 15-06-2023, nr. 22/1769
ECLI:NL:RBNNE:2023:2252
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
15-06-2023
- Zaaknummer
22/1769
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2023:2252, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 15‑06‑2023; (Mondelinge uitspraak)
- Vindplaatsen
NLF 2023/1461
Viditax (FutD) 2023061904
FutD 2023-1653
Uitspraak 15‑06‑2023
Inhoudsindicatie
Eiser heeft voor het jaar 2018 IACK gevraagd en toegekend gekregen. Bij het vaststellen van de definitieve aanslag IB/PVV komt de inspecteur erachter dat eiser geen recht heeft op IACK. Ook constateert de inspecteur dat eiser een bedrag van € 1.250 aan inkomsten uit overige werkzaamheden niet heeft aangegeven. De inspecteur stuurt eiser een brief waarin hij kenbaar maakt dat hij van plan is van de aangifte af te wijken op het punt van de IACK en op het punt van de inkomsten van € 1.250. Aan het eind van de brief staat een berekening van het belastbaar inkomen uit werk en woning. Daarin staat de correctie m.b.t. de IACK niet opgenomen bij het onderdeel “Totaalbedrag van de afwijking(en)”. Eiser is van mening dat hij daaruit mocht afleiden dat hij niet meer hoefde te betalen dan € 1.250. Dit beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. De rechtbank vindt dat in de brief van de inspecteur voldoende duidelijk staat dat eiser de IACK niet krijgt. Wel vindt de rechtbank dat de informatievoorziening te wensen overlaat. Het beroep is echter ongegrond.
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/1769
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 15 juni 2023 in de zaak tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
en
De inspecteur van de Belastingdienst / kantoor Arnhem, de inspecteur
(gemachtigde: mr. [gemachtigde van de inspecteur] ).
Zitting
De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van de inspecteur van 21 januari 2022 op 1 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van de inspecteur, bijgestaan door [medewerker Belastingdienst] .
Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 21 januari 2022.
De inspecteur heeft aan eiser voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 241.283 en naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 81.
Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur eiser € 270 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
De inspecteur heeft het bezwaar van eiser afgewezen. De inspecteur heeft daarbij de aanslag gehandhaafd.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Motivering van de rechtbank
1. De rechtbank beoordeelt de vraag of de aanslag IB/PVV 2018 juist en niet tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2. Eiser heeft in zijn aangifte IB/PVV 2018 verzocht om toepassing van de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK). Bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2018 heeft de inspecteur de aangifte beoordeeld en geconstateerd dat eiser geen recht had op IACK en dat eiser bovendien een bedrag van € 1.250 aan inkomsten uit overige werkzaamheden niet had aangegeven. De inspecteur heeft daarom eiser op 2 juli 2021 een brief gestuurd waarin hij aan eiser kenbaar maakt dat hij van plan is om van de aangifte af te wijken. In deze brief schrijft de inspecteur onder meer het volgende:
“Inkomsten uit overig werk
Uit mijn gegevens blijkt dat u in 2018 inkomsten Resultaat Overige Werkzaamheden (ROW) heeft genoten van € 1.250 (…). Deze inkomsten heeft u niet in uw aangifte 2018 opgegeven. Dit betekent dat het opgegeven inkomen te laag is. Ik heb dan ook besloten op dit punt van de aangifte af te wijken met € 1.250.
Inkomensafhankelijke combinatiekorting: geen kind jonger dan 12 jaar
(…) Dit betekent dat u de inkomensafhankelijke combinatiekorting niet krijgt. Ik ben dan ook van plan op dit punt van de aangifte af te wijken.
Berekening
Belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1)
Het berekende inkomen uit werk en woning volgens de aangifte € 2.401.140
Totaalbedrag van de afwijking(en) € +1.250
Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 2.402.390”
3. De inspecteur heeft met dagtekening 5 augustus 2021 de aanslag IB/PVV 2018 vastgesteld. Het te betalen bedrag is daarbij vastgesteld op € 3.721 (waarvan een bedrag van € 2.801 aan IACK). Het belastbaar inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 241.283.
4. Partijen zijn het erover eens dat eiser onterecht de inkomsten uit overige werkzaamheden van € 1.250 niet heeft aangegeven in zijn aangifte IB/PVV 2018 en dat eiser geen recht heeft op IACK over 2018.
5. Eiser is echter van mening dat hij uit de brief van 2 juli 2021 mocht afleiden dat hij niet meer hoefde te betalen dan € 1.250, omdat de berekening in de brief dit bedrag noemt als het totaalbedrag van de afwijkingen en het bedrag van de IACK niet in de berekening wordt genoemd. Ter zitting is vastgesteld dat eiser met deze stelling een beroep wil doen op het vertrouwensbeginsel. De inspecteur is van mening dat het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen, omdat, los van de berekening, in de brief van 2 juli 2021 duidelijk staat dat eiser geen recht heeft op de IACK.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is in dit geval vereist dat eiser aannemelijk maakt dat van de zijde van de inspecteur toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat de inspecteur alleen voor het bedrag aan niet aangegeven inkomsten uit overige werkzaamheden van € 1.250 zou corrigeren.
7. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. De rechtbank vindt namelijk dat in de brief van 2 juli 2021 voldoende duidelijk staat dat eiser de IACK niet krijgt en dat de inspecteur van plan is op dit punt van de aangifte af te wijken. Uit de omstandigheid dat het bedrag van de IACK in de brief vervolgens niet in de berekening van het belastbaar inkomen is opgenomen, mocht eiser in redelijkheid niet afleiden dat de inspecteur, in tegenstelling tot hetgeen zo duidelijk eerder in de brief staat, de IACK toch niet zou corrigeren. Omdat de IACK een heffingskorting is en geen invloed heeft op het belastbaar inkomen, komt de IACK overigens ook terecht niet in die berekening tot uitdrukking. Dat eiser dit allicht niet heeft onderkend, maakt ook niet dat eiser er op grond van de berekening toch op mocht vertrouwen dat de IACK niet zou worden gecorrigeerd.
8. Ondanks dat de rechtbank van oordeel is dat het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel niet slaagt, is de rechtbank het wel met eiser eens dat de informatievoorziening in de brief van 2 juli 2021 te wensen overlaat. Zo had de inspecteur eenvoudig meer duidelijkheid kunnen scheppen door in de brief op te merken dat in de berekening van het belastbaar inkomen de correctie met betrekking tot de IACK niet was begrepen en dat de berekening dus niet zag op het bedrag dat eiser uiteindelijk nog zou moeten betalen op de aanslag. Doordat de inspecteur dat niet heeft gedaan, is het voor een belastingplichtige zonder fiscale kennis niet eenvoudig te begrijpen wat voor hem de (financiële) gevolgen van de beslissing van de inspecteur om af te wijken van de aangifte zijn. Wat de financiële gevolgen van een beslissing van de inspecteur zijn, is nu juist wat een belastingplichtige wil weten. Het is de rechtbank ten slotte opgevallen dat de brief verder ook een aantal slordigheden bevat die de inspecteur bij zorgvuldige lezing van de brief toch zouden moeten zijn opgevallen, zoals een veel te hoog belastbaar inkomen (in ieder geval een 0 te veel). Ook die slordigheden komen de begrijpelijkheid van de brief niet ten goede.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.R. van der Heide, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Jongsma-van Helden, griffier op 15 juni 2023. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van publicatie op rechtspraak.nl.
w.g. griffier | w.g. rechter |
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.