Rechtbank Zeeland West-Brabant 11 juli 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:5036.
Rb. Zeeland-West-Brabant, 17-09-2024, nr. BRE 23/3172
ECLI:NL:RBZWB:2024:6406
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
17-09-2024
- Zaaknummer
BRE 23/3172
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2024:6406, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17‑09‑2024; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 17‑09‑2024
Inhoudsindicatie
Uitspraak op bezwaar per aangetekende post verstuurd. Beroep is niet-ontvankelijk.
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/3172
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 september 2024 in de zaak tussen
[belanghebbende 1] , gevestigd te [plaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: [naam 1] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 25 april 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2016 een aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd naar een belastbaar bedrag van negatief € 33.260 en een verschuldigde belasting van nihil.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
Belanghebbende heeft op 9 juli 2024 verzocht de behandeling van het beroep op de zitting van 12 juli 2024 voor onbepaalde termijn te verdagen. Daarnaast heeft belanghebbende aangegeven dat, voor het geval dat aan haar verzoek niet wordt tegemoetgekomen, haar schrijven tevens heeft te gelden als wrakingsverzoek.
1.5.
Op 10 juli 2024 heeft de rechtbank het verzoek van belanghebbende om verdaging van de zitting van 12 juli 2024 afgewezen. Op 11 juli 2023 heeft de wrakingskamer het wrakingsverzoek afgewezen en bepaald dat de behandeling van deze zaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens indiening van het wrakingsverzoek.1.
1.6.
Belanghebbende heeft bij brief van 11 juli 2024 haar wrakingsverzoek van 10 juli 2024 (ontvangen bij het cluster bestuursrecht) aangevuld.
1.7.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens de inspecteur: mr. [inspecteur 1] , mr. [inspecteur 2] en drs. [inspecteur 3] . De gemachtigde van belanghebbende was niet aanwezig.
1.8.
De overige beroepen van belanghebbende (zaaknummers 22/1201, 22/1205, 22/5351, 22/5352 en 23/3174, 23/3245 tot en met 23/3251), de beroepen van [naam 1] (zaaknummers 21/3777, 22/4227, 22/4226, 23/3173 en 23/3176) en het beroep van [naam 4] (zaaknummer 21/5929) zijn gelijktijdig op zitting behandeld.
1.9.
Van hetgeen op de zitting is besproken, is een proces-verbaal opgemaakt waarvan de rechtbank gelijktijdig met deze uitspraak een afschrift naar partijen heeft verzonden. De rechtbank heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.10.
Belanghebbende heeft op 25 juli 2024 een brief ingediend waarin onder meer naar de ingediende brief van 11 juli 2024 wordt verwezen en waarin wederom wordt verzocht om wraking.
1.11.
De wrakingskamer heeft op 15 augustus 2024 het (deels nieuwe) verzoek tot wraking van de behandelend rechter deels niet-ontvankelijk en voor het overige kennelijk ongegrond verklaard en bepaald dat de behandeling van deze zaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens indiening van het wrakingsverzoek.2.
1.12.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of belanghebbende tijdig beroep heeft ingesteld en zo ja of de inspecteur voor het jaar 2016 terecht de buitengewone last van € 130.485 heeft gecorrigeerd. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
3. [naam 1] is enig aandeelhouder en bestuurder van belanghebbende.
3.1.
Namens belanghebbende is de aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2016 ingediend naar een belastbaar resultaat en tevens het belastbaar bedrag van negatief € 163.745 (de aangifte). In de aangifte is een buitengewone last in aanmerking genomen van € 130.485.
3.2.
De inspecteur is bij de aanslagregeling van de ingediende aangifte afgeweken en heeft de buitengewone last niet geaccepteerd. Het belastbare resultaat is daarbij met € 130.485 verhoogd tot negatief € 33.260. Daartegen heeft belanghebbende tijdig bezwaar gemaakt.
3.3.
De inspecteur heeft op 11 april 2023 een brief aan belanghebbende gestuurd met als titel “uitnodiging hoorgesprek”. In deze brief geeft de inspecteur een onderbouwing van de voorgenomen uitspraak op bezwaar.
3.4.
De inspecteur heeft met dagtekening 25 april 2023 uitspraak op bezwaar gedaan. Volgens het overzicht van PostNL heeft de inspecteur deze uitspraak op 25 april 20233.aangetekend ter post aangeboden aan PostNL. Uit het overzicht van PostNL is verder af te lezen dat het de bezorger niet is gelukt om het aangetekende stuk op 26 april 2023 op het adres van belanghebbende af te leveren, dat de bezorger het aangetekende stuk op 28 april 2023 heeft bezorgd bij het PostNL-punt en dat het daar die dag is klaargelegd. Tenslotte is uit het overzicht af te lezen dat het aangetekende stuk op 13 mei 2023 niet is afgehaald en naar de afzender retour gaat.
3.5.
Belanghebbende heeft langs digitale weg het beroepschrift ingediend dat op 8 juni 2023 door de rechtbank is ontvangen. In het beroep verwijst belanghebbende naar de brief van de inspecteur van 11 april 2023 (zie 3.3). Volgens belanghebbende komt zij in beroep omdat zij de uitspraak op bezwaar niet tijdig heeft ontvangen.
Overwegingen
Afwijzing verdagingsverzoek
4. De rechtbank stelt voorop dat zij bij de beslissing om de zitting al dan niet uit te stellen, rekening houdt met verschillende belangen, waaronder die van alle bij de procedure betrokken partijen, alsook het belang van een goede rechtspleging die is gediend met een voortvarende behandeling van de zaak.
4.1.
Na een uitnodiging voor de zitting moet een verzoek om uitstel van de behandeling ter zitting zo mogelijk schriftelijk, onder aanvoering van gewichtige redenen en tijdig, worden ingediend. Onder tijdig wordt verstaan: zo spoedig mogelijk na ontvangst van de uitnodiging of zo spoedig mogelijk nadat van de tot uitstel vragende omstandigheid is gebleken.4.De gewichtige redenen worden afgewogen tegen het maatschappelijke belang van een doelmatige voortgang van het behandelen van beroepszaken.
4.2.
De uitnodigingsbrief voor de zitting van 12 juli 2024 is met dagtekening 28 mei 2024 naar partijen verzonden. Op 9 juli 2024 heeft belanghebbende verzocht alle beroepen tot nader order aan te houden. Belanghebbende heeft onder meer gesteld dat door de instrumentele collusie van de rechtspraak haar elementaire rechten zijn geschonden. Haar is daarmee het recht op een eerlijk proces binnen een redelijke termijn voor een onafhankelijke en onpartijdige rechter ontnomen. Door de gedragingen van de Belastingdienst en de rechtspraak is aan belanghebbende ernstige schade toegebracht, waardoor de gemachtigde niet in staat is om de zitting van vrijdag 12 juli 2024 bij te wonen.
4.3.
De rechtbank heeft op 10 juli 2024 beslist dat het verzoek (tot verdaging tot nader order) niet voor toewijzing in aanmerking komt. Die beslissing is op dezelfde dag per gewone en aangetekende post naar belanghebbende verzonden. Daarnaast is een afschrift van die beslissing op 11 juli 2024 door een koerier in de brievenbus van belanghebbende gedeponeerd. De rechtbank heeft bij haar beslissing overwogen dat het verzoek zeer kort voor de zitting is gedaan en dat daarbij niet is onderbouwd waarom het verzoek niet eerder had kunnen worden gedaan. Tevens heeft belanghebbende op geen enkele wijze aangetoond dat door toedoen van de rechtbank (en de Belastingdienst) haar elementaire rechten zijn geschonden en dat zij daardoor ernstige schade heeft geleden met als gevolg dat de gemachtigde van belanghebbende daarom de zittingen niet zou kunnen bijwonen. Gelet hierop heeft belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat er tijdig en om gewichtige redenen om uitstel is verzocht. Daar komt in dit geval nog bij dat belanghebbende om uitstel voor onbepaalde tijd heeft verzocht hetgeen in de weg staat aan een doelmatige procesgang.
Wrakingsverzoeken
4.4.
De beslissing van de wrakingskamer van 11 juli 2024 is op dezelfde dag door een koerier, na tevergeefs te hebben aangebeld, in de brievenbus van belanghebbende achtergelaten. Belanghebbende heeft daarna, om 22.18 uur, langs digitale weg aanvullende gronden voor wraking ingediend. Dit stuk is niet ingediend bij het portaal belastingrecht maar bij het portaal van “klassiek” bestuursrecht en is in de loop van 12 juli 2024 doorgezet naar de griffie van belastingrecht. Daar is het op maandag 15 juli 2024 in behandeling genomen.
4.5.
Vanaf het moment dat een wrakingsverzoek wordt ingediend, mag de rechter met betrekking tot de in geschil zijnde zaken geen enkele werkzaamheid meer verrichten (totdat op het wrakingsverzoek is beslist). Echter, omdat het wrakingsverzoek van 11 juli 2024 de rechter op 12 juli 2024 niet bekend was, heeft de mondelinge behandeling van de zaken op die dag om respectievelijk 9.30 uur, 10.30 uur en 11.30 uur plaatsgevonden. De wrakingskamer heeft daarover in haar beslissing van 15 augustus 2024 opgemerkt:
“Zo mag er naar het oordeel van de wrakingskamer niet van worden uitgegaan dat een rechter
voor een zitting die om 9.30 uur plaatsvindt nog kennisneemt van elektronische post die de
avond daarvoor wordt toegezonden. Verzoekers mochten er dan ook niet van uitgaan dat de
gestuurde e-mailberichten van 1 1 juli 2024 om 22:18 uur de rechter en daarmee ook de
wrakingskamer redelijkerwijs tijdig zouden bereiken. Om dat te bewerkstelligen hadden
verzoekers hun aanvulling op het wrakingsverzoek geruime tijd voor de zitting moeten
versturen en niet pas laat op de avond voorafgaand aan de zitting. De wrakingskamer is dan ook van oordeel dat het voor rekening en risico van verzoekers komt dat hun aanvulling op het wrakingsverzoek van 9 juli 2024 de rechter en daarmee ook de wrakingskamer niet heeft bereikt. De rechter treft hiervoor geen blaam: hij was immers niet bekend en kon ook redelijkerwijs niet bekend zijn met de aanvulling op het wrakingsverzoek.”
De rechtbank volgt het oordeel van de wrakingskamer. Dat betekent dat het onderzoek niet heropend wordt.
Tijdigheid beroep
4.6.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken.5.Die termijn vangt aan met ingang van de dag na die van dagtekening van de uitspraak van de inspecteur, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking.6.In het laatste geval vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop de uitspraak op bezwaar op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.7.De bekendmaking van de uitspraak geschiedt door toezending of uitreiking aan belanghebbende.8.Indien de bekendmaking geschiedt door toezending, kan in de regel ervan worden uitgegaan dat met de terpostbezorging van de uitspraak op bezwaar de bekendmaking heeft plaatsgevonden. Terpostbezorging vindt plaats op het moment waarop een poststuk in een brievenbus wordt gedeponeerd of op het moment waarop het op het postkantoor wordt aangeboden.9.Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de beroepstermijn is ontvangen.10.
4.7.
De dagtekening van de uitspraak op bezwaar is 25 april 2023 en het geschrift is op dezelfde dag aangeboden aan PostNL. Niet in geschil is dat de inspecteur het juiste adres van belanghebbende heeft gebruikt. Dit brengt mee dat de beroepstermijn is aangevangen op 26 april 2023. De laatste dag van de beroepstermijn is dan 6 juni 2023. Belanghebbende heeft het beroepschrift op 8 juni 2023 ingediend. Het beroepschrift is dus te laat ingediend.
4.8.
Bij een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift blijft een niet‑ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (verschoonbare termijnoverschrijding).11.
4.9.
Belanghebbende heeft in dat verband aangevoerd dat zij de uitspraak op bezwaar niet heeft ontvangen, dat zij beroep heeft ingediend naar aanleiding van de brief van de inspecteur van 11 april 2023, waarin de voorgenomen uitspraak op bezwaar is opgenomen (zie 3.3) en dat zij eerst kennis van de uitspraak op bezwaar heeft kunnen nemen als bijlage bij het verweerschrift van 5 juli 2023. De inspecteur is er ook van op de hoogte dat zij het aangetekende poststuk niet heeft ontvangen, omdat de inspecteur aangetekende stukken steeds retour heeft ontvangen. Volgens belanghebbende heeft zij nooit een afhaalbericht ontvangen, zodat zij niet kon weten dat een aangetekend poststuk tevergeefs is aangeboden. PostNL is volgens belanghebbende gestopt met het achterlaten van afhaalberichten bij aangetekende verzending, zodat het arrest van 7 mei 2021 (ECLI:NL:HR:2021:705) niet meer geldig is. Tenslotte is het belanghebbende bekend dat schendingen van de regels met betrekking tot postbezorging gemeengoed zijn sinds de praktijk om bezorging niet te doen plaatsvinden door personen in overheidsdienst, maar door (veelal allochtone) zzp’ers, die hun fraude en wanprestaties gerechtvaardigd achten vanwege de (volgens hen) veel te lage vergoeding die zij van PostNL ontvangen.
4.10.
Nu belanghebbende stelt dat ze geen afhaalbericht heeft ontvangen, ligt het op haar weg feiten aannemelijk te maken op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat een afhaalbericht is achtergelaten.12.Met hetgeen belanghebbende daarover heeft gesteld, heeft zij dit bewijs naar het oordeel van de rechtbank niet geleverd. De rechtbank stelt daarbij voorop dat op de website van PostNL is te lezen dat, als de ontvanger van de post niet thuis is, een (digitaal of fysiek) afhaalbericht wordt achtergelaten. Dat die werkwijze zou zijn verlaten, zoals belanghebbende heeft betoogd, klopt dus niet. Verder constateert de rechtbank dat de inspecteur in deze zaak vijf aangetekende brieven aan belanghebbende heeft verstuurd. Bij geen van die brieven werd belanghebbende thuis aangetroffen. In twee gevallen heeft belanghebbende de brieven op het afhaalpunt opgehaald. De rechtbank acht het ongeloofwaardig dat bij de overige drie brieven geen afhaalbericht zou zijn achtergelaten. Dat zou immers betekenen dat in 60% van de gevallen de postbezorger de regel dat altijd een afhaalbericht moet worden achtergelaten niet zou nakomen. Dat acht de rechtbank niet geloofwaardig. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de stelling van belanghebbende dat het gemeengoed is dat (veelal allochtone) postbezorgers hun werk slecht doen en daarbij wanprestaties verrichten en fraude plegen door belanghebbende op geen enkele wijze wordt onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank is er, behoudens bijzondere situaties, dan ook geen enkele reden om aan te nemen dat de postbezorger geen afhaalbericht heeft achtergelaten.
4.11.
Belanghebbende heeft geen argumenten aangevoerd voor de aanwezigheid van een bijzondere situatie in de onderhavige zaak. Zij is er nog wel van uitgegaan dat ze in een latere fase verder inhoudelijk verweer zou mogen voeren, maar de rechtbank is van oordeel dat ze daarvoor tot de sluiting van het onderzoek voldoende gelegenheid heeft gehad.
4.12.
Gelet op het voorgaande is het niet voor redelijke twijfel vatbaar dat de postbezorger met betrekking tot de uitspraak op bezwaar een afhaalbericht heeft achtergelaten. Daarvan uitgaande, komen de gevolgen van het niet ophalen van dat stuk bij het afhaalvervoerbedrijf voor risico van belanghebbende.13.Dat betekent in dit geval dat van een verschoonbare termijnoverschrijding geen sprake is.
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt dus de zaak niet inhoudelijk. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. M.M. de Werd, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. Liu, griffier op 17 september 2024 en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier | rechter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 17‑09‑2024
Rechtbank Zeeland West-Brabant 15 augustus 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:5857.
Bijlage 27 van het verweerschrift.
Artikel 2.13, tweede lid, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken, Staatscourant 2023, 32442.
Artikel 6:7 Awb
Artikel 26c AWR.
Artikel 6:8 Awb.
Vgl. Centrale Raad van Beroep 12 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4263.
Artikel 6:11 Awb.
Vgl. Hoge Raad 7 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:705 en Raad van State 11 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:84.
Raad van State 11 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:84.