HR 23 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2297
Hof Arnhem-Leeuwarden, 15-08-2023, nr. 23/00083 t/m 23/00088
ECLI:NL:GHARL:2023:6899
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
15-08-2023
- Zaaknummer
23/00083 t/m 23/00088
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2023:6899, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 15‑08‑2023; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Viditax (FutD) 2023082504
FutD 2023-2264
Uitspraak 15‑08‑2023
Inhoudsindicatie
Wet Woz. Ontvankelijkheid beroep. Riool- en afvalstoffenheffing. Beroepen zijn rechtsgeldig ingetrokken.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
Locatie Leeuwarden
nummers BK-ARN 23/00083 tot en met 23/00088
uitspraakdatum: 15 augustus 2023
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 3 november 2022, nummers LEE 22/318, 22/319, 22/320, 22/812, 22/813 en 22/814 in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Westerveld (hierna: de heffingsambtenaar)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2020 een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) gegeven alsmede hem voor dat jaar aanslagen riool- en afvalstoffenheffing opgelegd. De daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaren zijn door de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft voorts aan belanghebbende voor het jaar 2021 een beschikking op grond van de Wet WOZ gegeven alsmede hem voor dat jaar aanslagen riool- en afvalstoffenheffing opgelegd. De daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaren zijn door de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraken beroepen ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft de beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 1 augustus 2023 te Leeuwarden. Aldaar zijn verschenen: belanghebbende alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar.
1.6.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.
1.7.
Op 3 augustus 2023 is bij het Hof een op 1 augustus 2023 gedagtekende brief van belanghebbende ingekomen. Het Hof ziet daarin geen aanleiding het onderzoek op de voet van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht te heropenen. Op de inhoud van deze brief – waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht – zal het Hof geen acht slaan.
2. De vaststaande feiten
2.1.
De beroepen van belanghebbende zijn door de Rechtbank ter zitting van 7 juli 2022 behandeld. Daarbij waren belanghebbende en [naam1] namens de heffingsambtenaar aanwezig.
2.2.
In het door de griffier van de Rechtbank opgemaakte en door die griffier en rechter ondertekende proces-verbaal van die zitting is onder meer het volgende opgenomen.
‘(…)
De rechter houdt partijen voor dat de relatie al jaren onder druk staat en dat mediation is
mislukt.
Bovendien legt eiser veel geschillen aan de belastingrechter voor die daar niet op kan
beslissen.
Op verzoek van partijen geeft de rechter een voorlopig oordeel over de zaken:
Als ik aan de vraag over de ontvankelijkheid van het bezwaar voorbijga, luidt mijn oordeel
dat de WOZ-beschikkingen voor beide jaren niet te hoog zijn vastgesteld. De waarden zijn
voldoende onderbouwd door verweerder onder meer door het taxatieverslag en in het licht
beschouwd van hetgeen eiser naar voren heeft gebracht.
De deskundigheid van de taxateur is voor de belastingrechter niet van belang.
Als ik aan de vraag over de ontvankelijkheid van het bezwaar voorbijga, luidt mijn oordeel
dat de aanslagen rioolheffing voor beide jaren ten onrechte zijn opgelegd. De rioolaansluiting
is van belang voor de heffing en die aansluiting is er niet.
Als ik aan de vraag over de ontvankelijkheid van het bezwaar voorbijga, luidt mijn oordeel
dat de aanslagen afvalstoffenheffing voor beide jaren terecht en tot het juiste bedrag zijn
opgelegd. De discussie over het contract van de gemeente Westerveld met ROVA is een
politieke discussie die niets afdoet aan de juistheid van de aanslagen.
De rechter schorst de zitting voor een korte tijd om partijen in de gelegenheid te stellen te
onderzoeken of een compromis mogelijk is.
Na de schorsing hervat de rechter de zitting.
Eiser verklaart naar aanleiding van het overleg met verweerder tijdens de schorsing:
Ik heb kort overleg gehad met de heer [naam1] . nadat hij lang overleg had gehad met
verweerder.
De belastingen zijn het gevolg van bestuurlijke beslissingen en ik heb bezwaren tegen die
bestuurlijke beslissingen.
Het is een bestuurlijke beslissing om deze taxateur aan te nemen.
Mijn essentiële punt is dat ik oprecht van mening ben dat er een kwaliteitsslag moet worden
gemaakt bij de gemeente.
Het gaat om de belastingen en om de gezondheid van de burgers.
Ik heb er moeite mee om een compromis te sluiten.
Het duurt allemaal al veel langer. Sinds 2007 spelen deze kwesties al.
en verklaart [naam1] namens verweerder:
Ik kan mij vinden in het voorlopig oordeel van de rechter en zou dat bij wijze van
compromis willen aanvaarden.
Daaraan zou ik dan een aantal voorwaarden willen verbinden.
Ik hecht er aan dat eiser concrete bezwaren indient bij de heffingsambtenaar over
belastingaspecten en niet al zijn bezwaren die hij heeft tegen de gemeente.
Verweerder heeft belang bij stroomlijning van de bezwaren.
Verweerder gaat so wie so onderzoek doen naar de riolering.
en verklaart eiser
Ik heb ingestemd met een onderzoek naar de riolering, maar ik heb er geen vertrouwen in.
Het moet een onafhankelijk onderzoek zijn.
De rechter houdt partijen voor dat tussen partijen alleen een nieuwe start kan worden
gemaakt als onder het verleden een streep wordt gezegd.
Partijen stemmen er vervolgens mee in dat de rechter een compromis op papier zet aan de
hand van zijn voorlopig oordeel.
Na een korte schorsing hervat de rechter de zitting en overlegt aan partijen het zojuist op
papier gestelde compromis.
Partijen krijgen de gelegenheid om dit door te nemen
De rechter houdt partijen daarbij voor dat het hen geheel vrij staat om dit compromis te
aanvaarden of af te wijzen. maar dat er niets meer aan de tekst wordt gewijzigd.
Partijen dienen er daarom goed over na te denken.
Bij aanvaarden van het compromis trekt eiser zijn beroepen in, schrijft de rechtbank geen
uitspraak en bestaat er geen mogelijkheid meer om in hoger beroep te gaan.
Als eiser of verweerder of beiden het compromis afwijzen, zal de rechtbank schriftelijk
uitspraak doen.
Nadat partijen het op schrift gestelde compromis hebben gelezen, verklaren zij ieder voor
zich dat zij het compromis aanvaarden.
Daarop wordt het schriftelijke compromis door partijen ondertekend en aan hen wordt een
kopie daarvan verstrekt.
Daarop sluit de rechter de zitting.
(…)’.
2.3.
Het in het proces-verbaal genoemde compromis behelst het volgende:
``Inzake de beroepen met de zaaknummers LEE 22/318, 22/319, 22/320, 22/812, 22/813 en
22/814 is op de zitting van 7 juli 2022 te Groningen bij de belastingkamer van de Rechtbank
Noord-Nederland het volgende tussen parten overeengekomen:
-Alle beroepen worden door de heer [belanghebbende] ingetrokken.
-Verweerder zal de aanslagen rioolheffing 2020 en 2021 naar nihil verminderen.
-De aanslag rioolheffing 2022 en de in dat kader gedane uitspraak op bezwaar blijven
gehandhaafd. Verweerder zal een deugdelijk onderzoek doen naar de vraag of er tussen de
gemeentelijke riolering en de woonboerderij een fysieke aansluiting aanwezig is, in die zin
dat het afvalwater vanuit de woonboerderij via die aansluiting kan worden afgevoerd op de
gemeentelijke riolering. Indien uit dat onderzoek blijkt dat die fysieke aansluiting niet
aanwezig is, zegt verweerder toe dat de aanslag rioolheffing 2022 zal worden verminderd
naar nihil en dat voor opvolgende jaren geen aanslag rioolheffing zal worden opgelegd.
-Verweerder zal tweemaal het griffierecht à € 50 vergoeden. Het overige betaalde
griffierecht blijft voor rekening van de heer [belanghebbende] .
-De heer [belanghebbende] zal geen bezwaar en beroep instellen tegen toekomstige WOZ- beschikkingen op de grond dat de door verweerder ingeschakelde taxateur ondeskundig zou
zijn.
-De heer [belanghebbende] zal geen bezwaar en beroep instellen tegen toekomstige aanslagen
afvalstoffenheffing op de grond dat de gemeente Westerveld ten onrechte diensten heeft
uitbesteed aan ROVA.
-De heer [belanghebbende] zal vanaf heden niet meer terugkomen (in bewaar en beroep) op alle
gemeentelijke aanslagen over de belastingjaren 2019 en eerder, alsook de WOZ-beschikkingen van die voorgaande jaren.
-Verweerder zal zich inspannen om een constructief gesprek te laten plaatsvinden tussen de
gemeente Westerveld en de heer [belanghebbende] . De heer [belanghebbende] zegt toe met een
constructieve houding dit gesprek in te willen gaan ten einde een voor beide partijen
werkbare oplossing voor de toekomst te kunnen vinden.”
2.4.
Bij brief van 24 oktober 2022 heeft belanghebbende onder meer het volgende aan de Rechtbank geschreven:
‘(…)
Voor wat betreft de bovenstaande dossiers vond er een zitting plaats op 7 juli 2022.
Het kern van het geschil is samen te vatten om het feit dat in mijn optiek de Gemeente Westerveld
(verder GW) wet- en regelgeving te creatief hanteert met alle gevolgen van dien. Tijdens een
langdurige zitting werden vele punten besproken maar uiteindelijk nam de rechtbank het initiatief
om een overeenkomst tussen GW en ondergetekende op te stellen.
Na het doornemen van die overeenkomst had ik grote problemen met de inhoud. De rechtbank
stelde echter dat er geen letter aangepast mocht worden. Ook werd het mij juridisch overleg niet
toegestaan. Populair gesteld, het was slikken of stikken. Indien ik niet zou meewerken door te
ondertekenen dan zou elk compromis van tafel zijn.
Hoewel ik een flinke veer moest laten en geen vertrouwen had dat GW haar deel zou invullen, er
toch voor gekozen om mijn bereidwillige kant te tonen en de overeenkomst knarsetandend te
ondertekenen.
Omdat ik nadien vanuit GW geen enkel signaal opvolging vernam na drie maanden (28 september)
contact gezocht. Op basis van die brief vond 17 oktober een gesprek plaats met de wethouder
financiën ( [naam2] ) waarbij tevens de heffingsambtenaar ( [naam3] ) en de juridisch adviseur
( [naam1] ) bleken te zijn uitgenodigd. Ook in dat gesprek bevestigde GW de gemaakte afspraken en
dat er toch echt op korte termijn een afspraak gemaakt diende te worden om de overeenkomst na te
komen.
We zijn nu weer een week verder maar weer geen enkele actie, geen credit aanslagen riool 2020 en
2021, geen credit griffierecht, maar ook geen afspraak voor inspectie.
Helaas is dit niet de eerste keer dat GW haar afspraken niet nakomt.
Ook nu weer blijkt dat GW de ruimte opzoekt die de afspraak laat, immers de rechtbank had in de
door haar opgestelde afspraak geen termijn gesteld waarbinnen GW uitvoering moest geven. Ook
mijn verzoek daartoe werd in de kiem gesmoord; geen aanpassingen, het was echt stikken of slikken.
Natuurlijk kunnen er ook nu weer herkansingen of bestuurlijke gecreëerd worden maar ook daar
heb ik geen enkel vertrouwen meer in en dus heb ik besloten de afspraak eenzijdig te ontbinden en
de rechtbank alsnog te verzoeken een rechtvaardige uitspraak te doen voor wat betreft:
(…)’.
2.5.
Naar aanleiding daarvan heeft de Rechtbank alsnog uitspraak gedaan inzake de in onderdeel 1.3 van deze uitspraak bedoelde beroepen. De Rechtbank heeft de beroepen niet-ontvankelijk verklaard, omdat volgens de Rechtbank belanghebbende de beroepen rechtsgeldig heeft ingetrokken.
2.6.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank.
3. Het geschil
3.1.
In hoger beroep is in geschil of de Rechtbank de beroepen van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege de omstandigheid dat belanghebbende deze beroepen rechtsgeldig heeft ingetrokken. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de heffingsambtenaar bevestigend.
3.2.
Opgemerkt zij nog dat het onderhavige hoger beroep geen betrekking heeft, en niet kan hebben, op aanslagen en WOZ-beschikkingen die door de heffingsambtenaar over andere jaren dan onder 1.1. en 1.2. vermeld aan belanghebbende zijn opgelegd.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
Het Hof is met de Rechtbank van oordeel dat belanghebbende de beroepen in de onderhavige zaken rechtsgeldig heeft ingetrokken. Het Hof overweegt daartoe als volgt.
4.2.
Blijkens het proces-verbaal van de zitting van de Rechtbank – dat voor het Hof een belangrijke kenbron is – heeft de rechter in het kader van de totstandkoming van het compromis het onderzoek ter zitting twee keer geschorst, het voorgestelde compromis op schrift gesteld en partijen vervolgens de gelegenheid geboden dit door te nemen. Voorts heeft de rechter ter zitting zowel belanghebbende als de heffingsambtenaar erop gewezen dat het hen geheel vrij staat om het compromis te aanvaarden of af te wijzen en dat zij er goed over na moeten denken. Verder heeft de rechter partijen erop gewezen dat bij aanvaarding van het compromis door partijen, belanghebbende zijn beroepen intrekt en dat hij geen hoger beroep kan instellen. Beide partijen hebben vervolgens ter zitting het compromis aanvaard en ondertekend. Uit deze gang van zaken blijkt dat de intrekking geen voorwaardelijke intrekking betrof. Verder blijkt niet dat er sprake is geweest van niet aan belanghebbende toe te rekenen omstandigheden waardoor hij in een situatie van dwaling verkeerde. Evenmin blijkt dat sprake is geweest van dwang van enige zijde op belanghebbende (niet door de rechter en niet door de heffingsambtenaar) teneinde hem ertoe te bewegen de beroepen in te trekken. Integendeel, uit de in het proces-verbaal beschreven gang van zaken is, naar het oordeel van het Hof, de conclusie gerechtvaardigd dat de rechter in eerste aanleg op zorgvuldige wijze te werk is gegaan bij de totstandkoming van het compromis en dat hij partijen uitdrukkelijk heeft gewezen op de gevolgen ervan. Dat de rechter partijen niet de gelegenheid heeft geboden om nog tekstuele wijzigingen aan te brengen in het door hem opgestelde compromisvoorstel, doet hieraan niet af. Het stond belanghebbende ook vrij het compromis niet te aanvaarden, maar daarvoor heeft belanghebbende niet gekozen, zoals belanghebbende ter zitting van het Hof desgevraagd ook heeft erkend.
4.3.
Een aanwijzing dat van ‘dwang’ ten aanzien van belanghebbende met betrekking tot het onderhavige compromis geen sprake is geweest, kan, naar het oordeel van het Hof, voorts worden gevonden in de omstandigheid dat belanghebbende pas bij brief van 24 oktober 2022 ‘aan de bel’ heeft getrokken, dat wil zeggen ruim drie maanden na de totstandkoming van het compromis ter zitting van 7 juli 2022. Wanneer sprake zou geweest van een wilsgebrek, in de vorm van onoorbare dwang ter zitting - zoals belanghebbende lijkt te stellen - had het voor de hand gelegen dat belanghebbende zich veel eerder tot de Rechtbank zou hebben gewend.
4.4.
Uit hetgeen belanghebbende in zijn in hoger beroep overgelegde stukken heeft aangevoerd en ter zitting heeft toegelicht, kan worden opgemaakt dat de reden waarom hij van het compromis ‘af wil’ in de kern is gelegen in de omstandigheid dat de heffingsambtenaar volgens belanghebbende het compromis niet (tijdig) is nagekomen. Of dat laatste inderdaad het geval is, laat het Hof in het midden. Uit het proces-verbaal van de zitting van de Rechtbank blijkt dat belanghebbende de beroepen bij de Rechtbank uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en onvoorwaardelijk heeft ingetrokken. Daarmee is sprake van een rechtsgeldige intrekking. De door belanghebbende gestelde niet-nakoming van het compromis door de heffingsambtenaar kan - nog daargelaten of deze stelling juist is – in ieder geval niet bewerkstelligen dat de rechtsgeldige intrekking van de beroepen door belanghebbende met terugwerkende kracht ongedaan worden gemaakt.
Door de rechtsgeldige intrekking van de door belanghebbende bij de Rechtbank ingestelde beroepen is het geding bij de Rechtbank beëindigd, zodat de beroepen door de Rechtbank terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard.1.
Slotsom
Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond. Hetgeen hij overigens nog heeft aangevoerd, doet aan deze conclusie niet af.
5. Proceskosten en griffierecht
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een vergoeding van het griffierecht en/of voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. J.W. Keuning en mr. P. van der Wal, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2023.
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
De voorzitter,
(R. den Ouden) | |
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 17 augustus 2023
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 15‑08‑2023