Rb. Rotterdam, 18-12-2019, nr. C/10/571638 / HA ZA 19-326
ECLI:NL:RBROT:2019:10119
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
18-12-2019
- Zaaknummer
C/10/571638 / HA ZA 19-326
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2019:10119, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 18‑12‑2019; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 18‑12‑2019
Inhoudsindicatie
Door de verkeerde informatie van eisers hebben gedaagden gedwaald. Eisers mochten er niet op vertrouwen dat gedaagde ook zonder die verkeerde informatie hadden ingestemd met hoofdelijkheid.
Partij(en)
RECHTBANK ROTTERDAM
Team handel en haven
zaaknummer: C/10/571638 / HA ZA 19-326
vonnis van 18 december 2019
in de zaak van
1. BAM Solutions B.V.,
2. De Kievit Holding B.V.,
3. [eiser 1] ,
gevestigd te Venlo cq. wonende te [woonplaats eiser] ,
eisers in conventie, verweerders in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat: mr. R. Bravenboer,
tegen
1. [gedaagde 1] ,wonende te [woonplaats gedaagde 1] ,
2. [gedaagde 2] , wonende te [woonplaats gedaagde 2] ,
3. [gedaagde 3] , wonende te [woonplaats gedaagde 3] ,
gedaagden in conventie, eisers in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. M.R. Dill.
Partijen worden hieronder aangeduid als BAM, De Kievit Holding en [eiser 1] (eisers gezamenlijk als [eiser 1] c.s.) en [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] .
1. Het procesverloop
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
- de dagvaarding van 22 maart 2019 met producties;
- de conclusie van antwoord in conventie en van (voorwaardelijke) reconventie, met producties;
- de brief van de griffier van 26 juni 2019;
- de conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie met producties;
- het proces-verbaal van de zitting van 11 november 2019.
De procedures tussen [eiser 1] c.s. en [gedaagde 1] (in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie) zijn geschorst, omdat [gedaagde 1] in staat van faillissement is verklaard bij vonnis van deze rechtbank van 17 september 2019.
Dit vonnis wordt gewezen in de procedures tussen [eiser 1] c.s. enerzijds en [gedaagde 2] en [gedaagde 3] anderzijds.
2. De feiten
2.1
[eiser 1] en [gedaagde 1] zijn kennissen. Toen [eiser 1] in het verleden problemen had, heeft [gedaagde 1] hem geholpen. [gedaagde 1] exploiteerde een eenmanszaak te Schiedam, genaamd ‘ [naam bedrijf] ’. In 2014 kreeg [gedaagde 1] gezondheidsproblemen en hij kon daardoor minder werken. [eiser 1] heeft toen zijn hulp aan [gedaagde 1] aangeboden.
2.2
[gedaagde 2] werkte tijdens het ondertekenen van onderstaande contracten (2.3 t/m 2.6) in de onderneming van [gedaagde 1] . [gedaagde 3] was toen gehuwd met [gedaagde 1] .
2.3
Op 1 november 2016 hebben [gedaagde 2] en [gedaagde 3] een schriftelijke overeenkomst, die is gesloten tussen Select2Connect Services B.V. (vertegenwoordigd door o.a. [eiser 1] ) als kredietverstrekker en [gedaagde 1] als kredietnemer, ondertekend.
[eiser 1] heeft de tekst van de overeenkomst opgesteld.
Deze overeenkomst houdt, voor zover in deze zaak van belang, het volgende in.
(…)
Kredietverstrekker aan kredietnemer verstrekt een krediet groot à € 40.000,00
(…)
2. Over dit bedrag is een rente verschuldigd van 20% per jaar.
(…)
15. [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de hoofdsom.
(…)
2.4
[gedaagde 2] en [gedaagde 3] hebben een op 29 september 2017 gedateerde schriftelijke overeenkomst (productie 1 bij dagvaarding), die is gesloten tussen BAM als kredietverstrekker en [gedaagde 1] als kredietnemer, ondertekend.
[eiser 1] heeft de tekst van de overeenkomst opgesteld.
Deze overeenkomst houdt, voor zover in deze zaak van belang, het volgende in.
(…)
Kredietverstrekker aan kredietnemer verstrekt een krediet groot à € 97.382,04
1. De voorgaande kredietovereenkomst getekend d.d. 01 november 2016 met BAM Solutions BV (voorheen Select2Connect Services B.V.) is met deze overeenkomst vervallen.
(…)
3. Over dit bedrag is een rente verschuldigd van 20% per jaar.
(…)
14. [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] realiseren zich dat zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de hoofdsom. Dit als gevolg van de ondernemingsvorm (eenmanszaak) en het huwelijk in gemeenschap van goederen tussen dhr. [gedaagde 1] en mevr. [gedaagde 3] . Mevr. [gedaagde 2] handelt als mede-eigenaar van de ondernemingen dat maakt haar hoofdelijk aansprakelijk.
15. Dhr. [gedaagde 1] en mevr. [gedaagde 3] realiseren zich dat bij wet is geregeld dat er een schuld is aangegaan tijdens een huwelijk. Een eventuele toekomstige scheiding werkt niet bevrijdend voor één van de partijen ten aanzien van de openstaande schuld aan BAM Solutions BV.
(…)
17. [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn op het moment van ondertekenen wilsbekwaam en realiseren zich waarvoor ze ondertekenen.
2.5
[gedaagde 2] en [gedaagde 3] hebben een ongedateerde schriftelijke overeenkomst tussen De Kievit Holding als kredietvestrekker en [gedaagde 1] als kredietnemer ondertekend (productie 4 bij dagvaarding).
[eiser 1] heeft de tekst van de overeenkomst opgesteld.
Deze overeenkomst houdt, voor zover in deze zaak van belang, het volgende in.
(…)
Kredietverstrekker aan kredietnemer verstrekt een krediet groot à € 8.000
(…)
2. Over dit bedrag is een rente verschuldigd van 9% per jaar (…).
(…)
12. [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] realiseren zich dat zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de hoofdsom. Dit als gevolg van de ondernemingsvorm (eenmanszaak) en het huwelijk in gemeenschap van goederen tussen dhr. [gedaagde 1] en mevr. [gedaagde 3] . Mevr. [gedaagde 2] handelt als mede-eigenaar van de ondernemingen dat maakt haar hoofdelijk aansprakelijk.
13. Dhr. [gedaagde 1] en mevr. [gedaagde 3] realiseren zich dat bij wet is geregeld dat er een schuld is aangegaan tijdens een huwelijk. Een eventuele toekomstige scheiding werkt niet bevrijdend voor één van de partijen ten aanzien van de openstaande schuld aan De Kievit Holding BV.
(…)
15. [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn op het moment van ondertekenen wilsbekwaam en realiseren zich waarvoor ze ondertekenen.
2.6
[gedaagde 2] en [gedaagde 3] hebben een ongedateerde schriftelijke overeenkomst tussen [eiser 1] als kredietverstrekker en [gedaagde 1] als kredietnemer ondertekend (productie 5 bij dagvaarding).
[eiser 1] heeft de tekst van de overeenkomst opgesteld.
Deze overeenkomst houdt, voor zover in deze zaak van belang, het volgende in.
(…)
Kredietverstrekker aan kredietnemer verstrekt een krediet groot à € 49.404,45
(…)
3. Over dit bedrag is een rente verschuldigd van 9% per jaar (…).
(…)
12. [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] realiseren zich dat zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de hoofdsom. Dit als gevolg van de ondernemingsvorm (eenmanszaak) en het huwelijk in gemeenschap van goederen tussen dhr. [gedaagde 1] en mevr. [gedaagde 3] . Mevr. [gedaagde 2] handelt als mede-eigenaar van de ondernemingen dat maakt haar hoofdelijk aansprakelijk.
13. Dhr. [gedaagde 1] en mevr. [gedaagde 3] realiseren zich dat bij wet is geregeld dat er een schuld is aangegaan tijdens een huwelijk. Een eventuele toekomstige scheiding werkt niet bevrijdend voor één van de partijen ten aanzien van de openstaande schuld aan BAM Solutions BV.
(…)
15. [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn op het moment van ondertekenen wilsbekwaam en realiseren zich waarvoor ze ondertekenen.
3. De vorderingen
in conventie
3.1
[eiser 1] c.s. vorderen dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk worden veroordeeld om te betalen aan
1. BAM: een hoofdsom van € 86.837,46 met 20% rente en buitengerechtelijke kosten;
2. Kievit Holding: een hoofdsom van € 35.675,13 met 9% rente en buitengerechtelijke kosten;
3. [eiser 1] : een hoofdsom van € 53.409,12 met 9% rente en buitengerechtelijke kosten;
met hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] in de proceskosten met de wettelijke rente daarover.
3.2
Aan hun vorderingen leggen [eiser 1] c.s. nakoming van de door [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk aangegane verplichting om de door [gedaagde 1] gesloten geldleningsovereenkomsten na te komen.
3.3
De conclusie van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] strekt tot afwijzing van de vordering met veroordeling van [eiser 1] c.s. in de proceskosten.
Zij betwisten dat [gedaagde 1] geld heeft geleend en dat de gevorderde bedragen ter beschikking zijn gesteld.
Als verweer voeren zij (subsidiair, indien de gestelde geldleningen vast zouden komen te staan) aan dat zij de overeenkomsten vernietigen wegens misbruik van omstandigheden, dwaling of dwang (blz. 6 conclusie van antwoord).
in (voorwaardelijke) reconventie
3.4
Voor het geval de geldleningen (in conventie) zouden komen vast te staan, vorderen [eiser 2] en [eiser 3] dat bij vonnis, dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
- wordt verklaard voor recht dat [eiser 2] en [eiser 3] de overeenkomsten van geldlening met recht hebben vernietigd, al dan niet partieel;
- [verweerder 2] c.s. worden veroordeeld om rekening en verantwoording af te leggen over door [verweerder 2] gevoerde exploitatie van [naam bedrijf] te Schiedam en te Dordrecht van medio maart 2015 tot en met 3 september 2018;
- [verweerder 2] c.s. worden gelast ex artikel 843a Rv alle administratieve bescheiden met betrekking tot de exploitatie van [naam bedrijf] te Schiedam en te Dordrecht in het geding te brengen;
met veroordeling van [verweerder 2] c.s. in de proceskosten.
3.5
[eiser 2] en [eiser 3] leggen aan hun vorderingen te grondslag dat hun wil gebrekkig tot stand is gekomen en dat daardoor de overeenkomst (hun hoofdelijke verbondenheid) vernietigd is of moet worden.
Voorts stellen zij belang te hebben bij de gevraagde rekening en verantwoording en bescheiden, omdat zij niet kunnen controleren in hoeverre bedragen aan [eiser 1a] ter beschikking zijn gesteld.
3.6
De conclusie van [verweerder 2] c.s. strekt tot afwijzing van de vordering met veroordeling van [eiser 2] en [eiser 3] in de proceskosten. Zij betwisten het gestelde en voeren als verweer aan, dat de overeenkomsten ook zonder deze inlichtingen zouden zijn gesloten (art 6:228 lid 1 aanhef en onder a. na tenzij BW).
4. De beoordeling
in conventie
4.1
Indien veronderstellendewijze wordt aangenomen dat de geldleningsovereenkomsten zijn gesloten, zoals gesteld door [eiser 1] c.s. (en betwist door [gedaagde 2] en [gedaagde 3] ), komt het verweer van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] aan de orde, dat hun hoofdelijke verbondenheid vernietigd moet worden op grond van o.a. dwaling.
4.2
[gedaagde 2] en [gedaagde 3] stellen het volgende.
[gedaagde 2] en [gedaagde 3] hebben gedwaald hebben over de overeenkomsten die zij hebben ondertekend, omdat zij niet hadden begrepen dat [eiser 1] c.s. daadwerkelijk nakoming van hen zouden eisen, terwijl het ging om schijncontracten die bedoeld waren om de compagnon van [eiser 1] tevreden te stellen. Als zij geweten hadden dat er nakoming gevraagd zou worden, zouden zij niet hebben getekend. [eiser 1] c.s. betwisten dat het om schijncontracten gaat.
Ook stellen zij dat zij de overeenkomsten niet getekend hadden als zij geweten hadden dat zij niet (volgens de wet) hoofdelijk aansprakelijk waren.
4.3
Een overeenkomst die is tot stand gekomen onder invloed van dwaling en bij een juist voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten is vernietigbaar indien de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij (art. 6:228 lid 1 aanhef en onder a. BW).
4.4
Hoofdelijkheid ontstaat uit de wet of uit overeenkomst.
4.5
Een schuldeiser van een de echtgenoot die een schuld heeft, kan zich verhalen op de huwelijksgoederengemeenschap (art.1:96 lid 1 BW), maar dat betekent niet dat de andere echtgenoot (niet schuldenaar) hoofdelijk aansprakelijk is ten opzichte van deze schuldeiser. Er is geen wettelijke basis voor hoofdelijkheid van echtgenoten voor elkaars schulden. Op grond van de wet was [gedaagde 3] als echtgenote niet hoofdelijk aansprakelijk voor schulden van [gedaagde 1] .
4.6
[gedaagde 1] had een eenmanszaak. Uit de aard van deze ondernemingsvorm, kan van mede-eigendom geen sprake zijn. [gedaagde 2] was medewerker in de onderneming van [gedaagde 1] . Er is geen wettelijke grondslag voor hoofdelijke aansprakelijkheid van [gedaagde 2] voor schulden van [gedaagde 1] .
4.7
De hoofdelijke aansprakelijkheid van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] voor door [gedaagde 1] aangegane schulden is ontstaan door de gesloten overeenkomsten. Ter discussie staat of zij bij het aangaan van deze overeenkomsten een juiste voorstelling van zaken hebben gehad.
[eiser 1] c.s. hebben niet betwist dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] niet juridisch geschoold zijn en dat zij niet wisten wat het begrip hoofdelijkheid inhield. Zij wisten niet dat er geen wettelijke grondslag was voor hun hoofdelijke aansprakelijkheid. Zij hebben de overeenkomsten op basis van onjuiste veronderstellingen (dat zij op grond van de wet toch al hoofdelijk aansprakelijk zijn) en dus onder invloed van dwaling gesloten. Mogelijk wist [eiser 1] ook niet dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] volgens de wet niet hoofdelijk aansprakelijk waren. In dat geval is sprake van wederzijdse dwaling (art 6:228 lid 1 aanhef en onder c BW).
4.8
[gedaagde 2] en [gedaagde 3] stellen dat zij deze overeenkomsten niet zouden hebben gesloten als zij een juiste voorstelling van zaken zouden hebben gehad. [eiser 1] c.s. betwisten dit.
In een geval als dit stelt de Hoge Raad geen hoge eisen aan de stelplicht van de dwalenden (HR 17 januari 1997, te vinden in NJ 1997,222). Voldoende is, dat zij aannemelijk maken dat zij de overeenkomst niet zouden hebben getekend bij voldoende kennis.
[gedaagde 2] en [gedaagde 3] waren beiden financieel afhankelijk van (de onderneming) van [gedaagde 1] , dus het is aannemelijk dat zij hem wilden helpen. Het is voldoende aannemelijk dat zij daarin niet zo ver wilden gaan, dat zij bereid waren vrijwillig (ook al waren zij hiertoe volgens de wet niet verplicht) aansprakelijk te worden voor aanzienlijke schulden die voor hen niet af te lossen zouden zijn.
4.9
De overeenkomsten zijn dus aangegaan onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken zouden deze niet zijn gesloten. [gedaagde 2] en [gedaagde 3] kunnen de overeenkomsten vernietigen als de dwaling is te wijten aan inlichtingen van de wederpartij (art 6:228 lid 1 aanhef en onder a BW). Vast staat dat [eiser 1] , mede namens BAM en De Kievit Holding, misleidende teksten over hoofdelijkheid in de overeenkomsten heeft opgenomen.
Uit het hiervoor genoemde arrest van de HR kan worden afgeleid, dat aan de stelplicht over het causaal verband tussen dwaling en de oorzaak daarvan geen al te hoge eisen gesteld mogen worden. [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hebben voldoende aannemelijk gemaakt dat zij door deze onjuiste informatie hebben gedwaald.
4.10
Het beroep op vernietiging slaagt, tenzij [eiser 1] c.s. mochten aannemen dat de overeenkomsten ook zonder deze inlichtingen zouden zijn gesloten (verweer genoemd in art 6:228 lid 1 BW onder a (en bij wederzijdse dwaling c), na tenzij BW).
[eiser 1] c.s. wijzen er in dit verband op dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] een eerdere overeenkomst zonder informatie over hoofdelijke aansprakelijkheid hebben getekend (zie 2.3).
Op zichzelf is dit laatste juist. Daaruit kan echter niet worden afgeleid, dat de overeenkomsten zonder de onjuiste mededeling zonder meer zouden zijn getekend. Juist het oplopende bedrag en de precaire financiële situatie waarin [gedaagde 1] zich bevond, legden veel druk op [gedaagde 2] en [gedaagde 3] . Zij hadden daardoor de indruk dat zij wel moesten tekenen en dat het bovendien niet uitmaakte, omdat zij ten onrechte meenden toch al op basis van de wet aansprakelijk te zijn. [eiser 1] c.s. mochten dan ook niet aannemen dat de overeenkomsten ook zonder deze mededelingen zouden zijn gesloten.
4.11
Slotsom is, dat het beroep op dwaling slaagt en dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] de bepalingen ter zake de hoofdelijkheid in de overeenkomsten genoemd onder 2.4, 2.5 en 2.6 terecht een beroep doen op vernietiging. Dat betekent, dat zij jegens [eiser 1] c.s. niet hoofdelijk aansprakelijk zijn voor schulden die [gedaagde 1] eventueel is aangegaan. Of de gestelde en betwiste geldleningen vast staan behoeft onder deze omstandigheden niet te worden onderzocht.
De onder 3.1 genoemde van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] gevorderde hoofdsommen moeten worden afgewezen. Omdat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] niet in verzuim zijn gekomen, zijn zij evenmin buitengerechtelijke kosten verschuldigd.
Tot betaling van rente is in geen geval grond. Zelfs als de bepalingen ter zake de hoofdelijkheid geldig zouden zijn, bestaat alleen aansprakelijk voor terugbetaling van de hoofdsom en niet voor de rente.
4.12
Bij beoordeling van de vorderingen in reconventie hebben [gedaagde 2] en [gedaagde 3] bij deze uitkomst in conventie geen belang, dus die vorderingen worden afgewezen.
4.13
Als de in het ongelijk gestelde partij worden [eiser 1] c.s. veroordeeld in de proceskosten in de procedures in conventie. De kosten aan de zijde van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] worden tot heden begroot op 2/3 van de totale kosten aan de zijde van gedaagden in conventie:
griffierecht € 1.066,00 (2/3 van € 1.599,00)
salaris gemachtigde € 2.276,00 + (2/3 van 2 punten tarief V à € 1.707,00)
totaal € 3.342,00
In reconventie worden [eiser 2] en [eiser 3] in de proceskosten veroordeeld, omdat zij deze kosten nodeloos hebben veroorzaakt. De kosten aan de zijde van [verweerder 2] c.s. worden begroot op € 362,00 (2/3 van de helft van 2 punten tariefgroep II à € 543,00).
5. beslissing
De rechtbank:
in conventie ten aanzien van de tegen [gedaagde 2] en [gedaagde 3] ingestelde vorderingen:
wijst af het gevorderde;
veroordeelt [eiser 3] c.s. in de proceskosten, welke kosten aan de zijde van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] tot heden worden begroot op € 3.342,00;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie ten aanzien van de tegen [eiser 2] en [eiser 3] ingestelde vorderingen:
wijst af het gevorderde;
veroordeelt [eiser 2] en [eiser 3] in de proceskosten, welke kosten aan de zijde van [verweerder 2] c.s. tot heden worden begroot op € 362,00;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Halk en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 18 december 2019.
350