ABRvS, 10-10-2018, nr. 201801357/1/A2
ECLI:NL:RVS:2018:3277
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
10-10-2018
- Zaaknummer
201801357/1/A2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2018:3277, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 10‑10‑2018; (Hoger beroep)
Uitspraak 10‑10‑2018
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 7 juli 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag van [appellant] over 2016 definitief berekend en vastgesteld op € 364,00 en een bedrag van € 1.542,00 aan teveel betaalde voorschotten teruggevorderd.
201801357/1/A2.
Datum uitspraak: 10 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 11 januari 2018 in zaak nr. 15/5756 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag van [appellant] over 2016 definitief berekend en vastgesteld op € 364,00 en een bedrag van € 1.542,00 aan teveel betaalde voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 15 juli 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 11 januari 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 september 2018, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.E. van der Meer, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2. [appellant] heeft over 2016 een bedrag van € 1.905,00 aan zorgtoeslag in de vorm van voorschotten ontvangen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij het besluit van 7 juli 2017 de zorgtoeslag over 2016 aan de hand van het gezamenlijke toetsingsinkomen definitief berekend en vastgesteld op € 364,00 en een bedrag van € 1.542,00 aan teveel betaalde voorschotten teruggevorderd. De dienst heeft dit besluit in bezwaar gehandhaafd. De dienst heeft hieraan ten grondslag gelegd dat bij de berekening van de hoogte van de zorgtoeslag geen mogelijkheid bestaat om een deel van het inkomen van [appellant] buiten beschouwing te laten. Dit is alleen mogelijk bij huurtoeslag, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
Aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft de beroepsgronden van [appellant] aldus opgevat, dat [appellant] zich op het standpunt stelt dat het inkomen dat gebruikt is bij de berekening van het recht op zorgtoeslag in 2016 verminderd zou moeten worden met een nabetaling van de bijstandsuitkering over voorgaande jaren. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat bij de berekening van de hoogte van de zorgtoeslag geen mogelijkheid bestaat om een deel van het inkomen niet mee te laten tellen.
Hoger beroep
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat schending van artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: het IVBPR) plaatsvindt, omdat de regelgeving onderscheid maakt tussen huurtoeslag en zorgtoeslag. Bij huurtoeslag kan nabetaling van inkomsten buiten beschouwing blijven, terwijl dit bij zorgtoeslag niet mogelijk is. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat artikel 13 van het Europees Sociaal Handvest (hierna: het ESH) wordt geschonden. In deze bepaling is neergelegd dat de Staat dient te waarborgen dat personen die een bijstand ontvangen geen vermindering van hun politieke of sociale rechten ondergaan. Doordat bij de berekening van de hoogte van de zorgtoeslag geen mogelijkheid bestaat om een deel van het inkomen niet mee te laten tellen, ondervindt [appellant] een vermindering van sociale rechten, terwijl de Staat deze rechten dient te waarborgen, aldus [appellant].
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 8 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:341) is de Belastingdienst/Toeslagen op grond van artikel 7, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8 eerste lid en artikel 2, eerste lid van de Awir, bij de bepaling van de draagkracht gehouden het verzamelinkomen zoals door de inspecteur van de Belastingdienst in de aanslag inkomstenbelasting is vastgesteld, in aanmerking te nemen. Niet in geschil is dat de Wet op de zorgtoeslag en de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) geen grondslag bieden om bij de bepaling van de draagkracht voor de zorgtoeslag een inkomensbestanddeel buiten beschouwing te laten en dat er geen wettelijke grondslag bestaat om bij de vaststelling van de zorgtoeslag af te wijken van het verzamelinkomen zoals door de inspecteur van de Belastingdienst in de aanslag inkomstenbelasting is vastgesteld.
De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant] aldus, dat voornoemde bepalingen van de Awir, gelet op artikel 94 van de Grondwet, buiten toepassing moeten worden gelaten wegens strijd met internationale bepalingen.
4.2. Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel, als bedoeld in artikel 26 van het IVBPR, moet een rechtens vergelijkbaar geval worden genoemd dat de Belastingdienst/Toeslagen ongelijk heeft behandeld. [appellant] heeft geen geval genoemd waarin de dienst bij de bepaling van de draagkracht voor de zorgtoeslag is afgeweken van het in de aanslag inkomstenbelasting vastgestelde verzamelinkomen over dat jaar. Dat bij de bepaling van de draagkracht voor de huurtoeslag, op grond van de Wet op de huurtoeslag, wel de mogelijkheid bestaat om inkomensbestanddelen buiten beschouwing te laten, maakt niet dat sprake is van strijd met gelijkheidsbeginsel, reeds omdat geen sprake is van rechtens vergelijkbare gevallen.
Het beroep op artikel 13 van het ESH slaagt evenmin, reeds omdat dit artikel zich naar haar inhoud niet een ieder verbindt en zich daarom niet voor rechtstreekse toepassing door de rechter leent.
4.3. Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het besluit tot vaststelling van zijn recht op zorgtoeslag in strijd met het beginsel van redelijkheid en billijkheid is genomen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft geen rekening gehouden met zijn maatschappelijke en persoonlijke belangen, door zich op het standpunt te stellen dat bij de berekening van de hoogte van de zorgtoeslag geen mogelijkheid bestaat om een deel van het inkomen niet mee te laten tellen. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het besluit in strijd is met het verbod van willekeur. De Belastingdienst/Toeslagen heeft niet in redelijkheid tot dit besluit kunnen komen omdat de dienst er bij de berekening van uitgaat dat [appellant] in 2016 een veel hoger inkomen heeft ontvangen, waardoor hij nu veel minder recht heeft op zorgtoeslag, terwijl dit inkomen zag op eerdere jaren. Daarnaast betoogt [appellant] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het evenredigheidsbeginsel, als bedoeld in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht, is geschonden. De lasten zijn voor hem onevenredig zwaar in relatie tot de met het besluit te dienen doelen, aldus [appellant]
5.1. Gelet op hetgeen onder 4.1 is overwogen, heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat bij de berekening van de hoogte van de zorgtoeslag geen mogelijkheid bestaat om een deel van het inkomen niet mee te laten tellen. De wet- en regelgeving bij het nemen van besluiten op grond van de in het kader van de zorgtoeslag toepasselijke regelgeving laat geen ruimte voor een belangenafweging. De door [appellant] gestelde omstandigheden leiden er niet toe dat de Belastingdienst/Toeslagen met voorbijgaan aan de toepasselijke wet- en regelgeving zorgtoeslag had moeten toekennen.
5.2. Het betoog faalt.
6. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Belastingdienst/Toeslagen, gelet op de door [appellant] naar voren gebrachte omstandigheden, niet tot terugvordering van de zorgtoeslag dient over te gaan. In artikel 26 van de Awir is dwingend bepaald dat indien een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming, zoals hier aan de orde, leidt tot een terug te vorderen bedrag, de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel is verschuldigd. In de Awir is geen bepaling opgenomen op grond waarvan de Belastingdienst/Toeslagen in een geval als dit van terugvordering kan afzien. Wel kan [appellant] de Belastingdienst/Toeslagen verzoeken om een persoonlijke betalingsregeling waarbij rekening wordt gehouden met zijn betalingscapaciteit. Het betoog faalt.
Conclusie
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, griffier.
w.g. Hoogvliet w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2018
17-856. BIJLAGE
Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke vrijheden (IVBPR)
Artikel 26
Allen zijn gelijk voor de wet en hebben zonder discriminatie aanspraak op gelijke bescherming door de wet. In dit verband verbiedt de wet discriminatie van welke aard ook en garandeert een ieder gelijke en doelmatige bescherming tegen discriminatie op welke grond ook, zoals ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of maatschappelijke afkomst, eigendom, geboorte of andere status.
Europees Sociaal Handvest
Artikel 13, aanhef en tweede lid
Teneinde de doeltreffende uitoefening van het recht op sociale en geneeskundige bijstand te waarborgen, verbinden de Partijen zich:
2. te waarborgen dat personen die zulk een bijstand ontvangen, niet om die reden een vermindering van hun politieke of sociale rechten ondergaan.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:4
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Artikel 1, eerste lid
1. Deze wet geldt voor inkomensafhankelijke regelingen.
Artikel 2, eerste lid, aanhef en onder o
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, wordt verstaan onder:
o. inkomensgegeven: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Artikel 7, eerste lid
1. Ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling wordt het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.
Artikel 8, eerste lid
1. Toetsingsinkomen is: het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.
Artikel 26
Indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
Artikel 1, tweede lid
2. De hoogte van de zorgtoeslag is afhankelijk van de draagkracht op basis van het inkomen en het vermogen.