ABRvS, 09-02-2015, nr. 201500490/2/A1
ECLI:NL:RVS:2015:501
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
09-02-2015
- Zaaknummer
201500490/2/A1
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2015:501, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 09‑02‑2015; (Voorlopige voorziening)
Uitspraak 09‑02‑2015
Inhoudsindicatie
Bij onderscheiden besluiten van 27 februari 2014 heeft het college onderscheidenlijk [verzoeker sub 1A] en [verzoekster sub 1B], [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 3A] en [verzoeker sub 3B] onder oplegging van een dwangsom van € 75.000,00 gelast vóór 4 juli 2014 onderscheidenlijk de [locatie] te [plaats] terug te brengen naar een bijgebouw, te weten een berging/atelier zoals vergund in de bouwvergunning B99/116 van 25 mei 1999, en zo te houden, door het verwijderen en verwijderd houden van de slaapgelegenheden en ten minste één voorziening zoals de badkamer, het toilet of de keuken, inclusief het leidingwerk. Bij die besluiten heeft het hen voorts gelast het gebruik van de [locatie] als plek om in te overnachten te staken en gestaakt te houden onder oplegging van een dwangsom van € 10.000,00.
201500490/2/A1.
Datum uitspraak: 9 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van:
1. [verzoeker sub 1A] en [verzoekster sub 1B], beiden wonend te [woonplaats],
2. [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [verzoeker sub 3A] en [verzoeker sub 3B], beiden wonend te [woonplaats],
verzoekers,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 31 december 2014 in zaken nrs. 14/3878, 14/3880, 14/3881, 14/3882, 14/3883 en 14/3884 in het geding tussen:
[verzoeker sub 1A] en [verzoekster sub 1B],
[verzoeker sub 2],
[verzoeker sub 3A] en [verzoeker sub 3B]
en
het college van burgemeester en wethouders van Bergen (Nh).
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 27 februari 2014 heeft het college onderscheidenlijk [verzoeker sub 1A] en [verzoekster sub 1B], [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 3A] en [verzoeker sub 3B] onder oplegging van een dwangsom van € 75.000,00 gelast vóór 4 juli 2014 onderscheidenlijk de [locatie] te [plaats] terug te brengen naar een bijgebouw, te weten een berging/atelier zoals vergund in de bouwvergunning B99/116 van 25 mei 1999, en zo te houden, door het verwijderen en verwijderd houden van de slaapgelegenheden en ten minste één voorziening zoals de badkamer, het toilet of de keuken, inclusief het leidingwerk. Bij die besluiten heeft het hen voorts gelast het gebruik van de [locatie] als plek om in te overnachten te staken en gestaakt te houden onder oplegging van een dwangsom van € 10.000,00.
Bij onderscheiden besluiten van 9 september 2014 heeft het college de door [verzoeker sub 1A] en [verzoekster sub 1B], [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 3A] en [verzoeker sub 3B] tegen de onderscheiden besluiten van 27 februari 2014 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard en die besluiten gehandhaafd.
Bij uitspraak van 31 december 2014 heeft de rechtbank de door [verzoeker sub 1A] en [verzoekster sub 1B], [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 3A] en [verzoeker sub 3B] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [verzoeker sub 1A] en [verzoekster sub 1B], [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 3A] en [verzoeker sub 3B] hoger beroep ingesteld. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 29 januari 2015, waar [verzoeker sub 1A] en [verzoekster sub 1B], vertegenwoordigd door [verzoekster sub 1B], [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 3A] en [verzoeker sub 3B], vertegenwoordigd door [verzoeker sub 3B], allen bijgestaan door mr. M. Gideonse, advocaat te Apeldoorn, en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Visser, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Bij besluit van 30 september 2014 heeft het college laatstelijk de aan de onderscheiden besluiten van 27 februari 2014 verbonden begunstigingstermijn verlengd tot zes weken nadat de rechtbank uitspraak heeft gedaan.
3. De verzoeken van [verzoeker sub 1A] en [verzoekster sub 1B], [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 3A] en [verzoeker sub 3B] strekken ertoe dat de in bezwaar gehandhaafde besluiten van 27 februari 2014 worden geschorst in afwachting van de uitspraak in hoger beroep.
4. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de rechtbank terecht overwogen dat de [locatie] ten tijde van belang in gebruik zijn voor - al dan niet permanente - bewoning, waarvoor geen omgevingsvergunningen zijn verleend. Voorts heeft de rechtbank naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter terecht overwogen dat voormeld gebruik in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Landelijk Gebied Zuid", aangezien daarin is bepaald dat het binnen de bestemming "Wonen" niet is toegestaan om bijgebouwen, niet zijnde recreatiewoningen, te gebruiken voor bewoning. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter doen [verzoeker sub 1A] en [verzoekster sub 1B], [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 3A] en [verzoeker sub 3B] tevergeefs een beroep op het overgangsrecht. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat volgens het voorheen geldende bestemmingsplan "Weidegebied" slechts één woning op het perceel is toegestaan en dat die reeds aanwezig is en in gebruik is. De stelling dat de [locatie] volgens dat plan voor - al dan niet recreatieve - bewoning mogen worden gebruikt, wordt op voorhand niet door de voorzieningenrechter gevolgd. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat [locatie] als "berging/atelier" zijn vergund en dat bijgebouwen volgens het bestemmingsplan "Weidegebied" uitsluitend of hoofdzakelijk dienen als berging en stalling ten behoeve van de woonfunctie en dat het gebruik daarvan voor - al dan niet recreatieve - bewoning niet is toegestaan. De voorzieningenrechter acht op voorhand voorts geen aanknopingspunten aanwezig voor het oordeel dat de combinatie van aangebrachte voorzieningen zoals een slaapgelegenheid, een toilet, een badkamer en een keuken in overeenstemming zijn met het gebruik als "berging/atelier". Door het aanbrengen van die voorzieningen zijn de [locatie] naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geschikt gemaakt voor gebruik als zelfstandige woning. De voorzieningenrechter ziet in het aangevoerde op voorhand geen grond voor het oordeel dat de last te verstrekkend is.
5. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening voor af te wijzen.
6. Ter zitting van de voorzieningenrechter hebben [verzoeker sub 1A] en [verzoekster sub 1B], [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 3A] en [verzoeker sub 3B] de voorzieningenrechter voorts verzocht de begunstigingstermijn te verlengen. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om, gelet op de betrokken belangen, de begunstigingstermijn op hierna te melden wijze te verlengen.
7. Het college dient ten aanzien van [verzoeker sub 1A] en [verzoekster sub 1B], [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 3A] en [verzoeker sub 3B] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Omdat de beroepen naar het oordeel van de voorzieningenrechter als samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht moeten worden aangemerkt, ziet de voorzieningenrechter aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van één hoger beroep.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de begunstigingstermijn als genoemd in het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bergen (Nh) van 30 september 2014, kenmerk 14uit06820, wordt verlengd tot zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak;
II. wijst de verzoeken voor het overige af;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bergen (Nh) tot vergoeding van bij [verzoeker sub 1A] en [verzoekster sub 1B], [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 3A] en [verzoeker sub 3B] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.012,64 (zegge: duizendtwaalf euro en vierenzestig cent), waarvan € 980,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Bergen (Nh) aan verzoekers het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht ten bedrage van € 248,00 (zegge: tweehonderdachtenveertig euro) voor [verzoeker sub 1A] en [verzoekster sub 1B], € 248,00 (zegge: tweehonderdachtenveertig euro) voor [verzoeker sub 2] en € 248,00 (zegge: tweehonderdachtenveertig euro) voor [verzoeker sub 3A] en [verzoeker sub 3B] vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Wijgerde, griffier.
w.g. Drupsteen w.g. Wijgerde
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2015
672.