Hof Den Haag, 06-10-2021, nr. BK-21/00178 tot en met BK-21/00180
ECLI:NL:GHDHA:2021:1989
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
06-10-2021
- Zaaknummer
BK-21/00178 tot en met BK-21/00180
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2021:1989, Uitspraak, Hof Den Haag, 06‑10‑2021; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2021:1193, Niet ontvankelijk
- Vindplaatsen
Uitspraak 06‑10‑2021
Inhoudsindicatie
Het hoger beroep is niet-ontvankelijk, omdat belanghebbende als gevolg van de beslissing van de Rechtbank met zijn hoger beroep niet in een betere positie kan worden gebracht.
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-21/00178 tot en met BK-21/00180
Uitspraak van 6 oktober 2021
in het geding tussen:
[X] te [Z] , belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 16 februari 2021, nummers SGR 20/3375 tot en met SGR 20/3377.
Procesverloop
2014 (BK-21/00178)
1.1.1.
Aan belanghebbende is over het jaar 2014 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.298 (de navorderingsaanslag 2014). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 379 aan belastingrente in rekening gebracht.
2015 (BK-21/00179)
1.1.2.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.543 (de aanslag 2015). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 466 aan belastingrente in rekening gebracht.
2016 (BK-21/00180)
1.1.3.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.791 (de aanslag 2016). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 275 aan belastingrente in rekening gebracht.
Alle jaren
1.2.
Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Er is een griffierecht geheven van éénmaal € 48. De beslissing van de Rechtbank luidt als volgt, waarbij belanghebbende is aangemerkt als eiser en de Inspecteur als verweerder:
"De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar inzake de jaren 2014, 2015 en 2016 en bepaalt dat
deze uitspraak in de plaatst treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de navorderingsaanslag IB/PVV 2014, de aanslagen IB/PVV 2015 en 2016 en de
daarbij gegeven belastingrentebeschikkingen en draagt verweerder op nieuwe aanslagen op te leggen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48 aan eiser te vergoeden."
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Er is een griffierecht geheven van € 134. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 27 juli 2021 een nader stuk ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 11 augustus 2021. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
2014
2.1.1.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2014 een aangifte IB/PVV ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 47.626. In de aangifte heeft belanghebbende een bedrag van € 21.462 als netto resultaat uit overige werkzaamheden aangegeven, bestaande uit een inkomen uit persoonsgebonden budget (pgb) van € 28.535 verminderd met kosten ten bedrage van € 7.073.
2.1.2.
De aanslag IB/PVV 2014 (de aanslag 2014) is met dagtekening 2 november 2016 conform de ingediende aangifte vastgesteld.
2.1.3.
Bij brief van 11 maart 2017 heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht om informatie over het in de aangifte opgenomen resultaat uit overige werkzaamheden. Bij brieven van 29 maart 2017, 24 april 2017 en e-mails van 10 januari 2018 en 8 april 2018 heeft belanghebbende gereageerd op dit verzoek.
2.1.4.
De Inspecteur heeft met dagtekening 14 april 2018 de navorderingsaanslag 2014 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.298. Daarbij heeft de Inspecteur een (netto) resultaat uit overige werkzaamheden van € 28.535 in aanmerking genomen waarbij geen kosten in aftrek zijn toegelaten.
2015
2.2.1.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2015 een aangifte IB/PVV ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.881. In de aangifte heeft belanghebbende een bedrag van € 13.301 als netto resultaat uit overige werkzaamheden aangegeven, bestaande uit een inkomen uit pgb van € 20.445 verminderd met kosten ten bedrage van € 7.154.
2.2.2.
De Inspecteur heeft een voorlopige aanslag IB/PVV 2015 (de voorlopige aanslag 2015) opgelegd conform de aangifte.
2.2.3.
Bij het opleggen van de aanslag 2015 is de Inspecteur afgeweken van de door belanghebbende ingediende aangifte. De Inspecteur heeft een (netto) resultaat uit overige werkzaamheden van € 20.445 in aanmerking genomen waarbij geen kosten in aftrek zijn toegelaten.
2016
2.3.1.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2016 een aangifte IB/PVV ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.756. In de aangifte heeft belanghebbende een bedrag van € 15.079 als netto resultaat uit overige werkzaamheden aangegeven, bestaande uit een inkomen uit pgb van € 22.307 verminderd met kosten ten bedrage van € 7.228.
2.3.2.
Bij brief van 19 januari 2018 heeft de Inspecteur belanghebbende meegedeeld dat hij geen voorlopige aanslag IB/PVV 2016 zal opleggen.
2.3.3.
Bij het opleggen van de aanslag 2016 is de Inspecteur afgeweken van de door belanghebbende ingediende aangifte. De Inspecteur heeft een (netto) resultaat uit overige werkzaamheden van € 22.307 in aanmerking genomen waarbij geen kosten in aftrek zijn toegelaten.
2.4.
In het proces-verbaal van de zitting van de Rechtbank is, voor zover van belang, het volgende vermeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
"Eiser verklaart:
Mijn dochter heeft geen ZZP-indicatie. Ik weet niet of de kosten van een taxibus voor vergoeding in aanmerking komen. De vergoeding van € 0,19 per kilometer betreft een vergoeding in het kader van woon-werkverkeer. Dat is hier niet het geval. Het gaat hier om het vervoer van een gehandicapte die extra zorg nodig heeft. Er zijn twee mensen nodig om haar te vervoeren. U vraagt mij of in de door mij gewenst vergoeding van € 0,70 per kilometer ook is verdisconteerd een vergoeding voor arbeid. Nee, het gaat zuiver om onze autokosten. De vergoeding van € 0,19 dekt niet de werkelijke kosten.
Verweerder verklaart:
De vergoeding van € 0,19 staat in de wet. Ik kan niet de redelijkheid en billijkheid van de
wet beoordelen. De wet laat geen ruimte voor een hogere vergoeding. Afschrijvingskosten
nemen we niet mee bij een in privé behorend vervoersmiddel. Ik zie geen ruimte om de door
eiser gewenste vervoerskosten in aftrek toe te staan. U houdt mij voor dat uit pagina twee
van bijlage 24 blijkt dat de dochter van eiser een vergoeding kreeg voor “Begeleiding
Individueel”. Indien de vervoerskosten daaronder zouden vallen dan zou eiser uit het pgb
een vergoeding hebben ontvangen.
Al dan niet in antwoord op vragen van de rechtbank verklaart eiser:
Een derde had deze kosten ook gemaakt. Een derde hadden wij uit eigen zak moeten betalen
en dan had ik die kosten wel mogen aftrekken. Een derde had het vervoer niet gratis
verzorgd. Indien verweerder het niet eens is met een vergoeding van € 0,70 per kilometer
dan ga ik akkoord met een vergoeding van € 0,50 per kilometer.
Verweerder verklaart:
Ik kan daar niet mee akkoord gaan. Ik kan niet van de wet afwijken.
Al dan niet in antwoord op vragen van de rechtbank verklaart eiser:
U vraagt mij of ik akkoord ga met het subsidiaire standpunt van verweerder. De € 0,19 vergoeding is wat de Belastingdienst altijd honoreert. Ik vind dat ik de kosten in aftrek had mogen brengen. U houdt mij voor dat ik niets had hoeven te betalen als ik gebruik had gemaakt van een taxibus. Dat klopt, maar de vervoerder heeft dat geweigerd. In het dossier bevindt zich een uitdraai van de door ons gestelde vraag aan de vervoerder.
Verweerder verklaart:
Heeft u het op enig moment aan de pgb-consulent gevraagd?
Eiser verklaart:
De inspecteur heeft tegen mij gezegd dat mijn zaak precedent werking kan hebben. Die inspecteur begreep wel dat wij kosten hadden gemaakt. Ik wil niet star zijn en het onderste uit de kan hebben. Ik ben bereid om te dealen. U houdt mij voor dat het subsidiaire aanbod van verweerder inhoudt dat een aftrek wordt toegestaan op basis van € 0,19 per kilometer, zodat voor het jaar 2014 alsnog een bedrag van € 1.208, voor het jaar 2015 een bedrag van € 905 en voor het jaar 2016 een bedrag van € 912 aan kosten in aanmerking zal worden genomen. U houdt mij tevens voor dat het aanbod niets zegt over andere jaren.
Verweerder verklaart:
Daar kunnen wij mee leven.
Eiser verklaart:
U bent gebonden aan de wet en ik ga volledig akkoord met het voorstel van verweerder. Mijn dochter zit de laatste drie jaren volledig thuis, zodat in andere jaren geen sprake meer
is van vervoer naar de dagbesteding."
2.5.
Met dagtekening 2 maart 2021 heeft de Inspecteur de (navorderings)aanslagen ambtshalve verminderd conform het in 2.4 vermelde compromis.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
"Navorderingsaanslag IB/PVV 2014
4. In het verweerschrift heeft verweerder het nadere standpunt ingenomen dat hij een te hoge drempel voor de door eiser opgevoerde giftenaftrek heeft gehanteerd (€ 893 in plaats van € 851), waardoor het aftrekbare bedrag voor de giften te laag is vastgesteld. Gelet hierop is het beroep in zoverre gegrond.
Aanslag IB/PVV 2015
5. Ter zake van het jaar 2015 heeft verweerder zich in het verweerschrift nader op het standpunt gesteld dat van een te hoog drempelbedrag voor de zorgkosten is uitgegaan (€ 3.148 in plaats van € 3.142), waardoor het aftrekbare bedrag voor de zorgkosten te laag is vastgesteld. Ook heeft verweerder in het verweerschrift het standpunt ingenomen dat hij een te hoge drempel voor de giftenaftrek heeft gehanteerd (€ 833 in plaats van € 831), waardoor het aftrekbare bedrag voor de giften te laag is vastgesteld. Gelet hierop is het beroep in zoverre gegrond.
Navorderingsaanslag IB/PVV 2014 en de aanslagen IB/PVV 2015 en 2016
6. Tussen partijen was in geschil of de in de aangifte door eiser opgevoerde kosten van € 7.073 (2014), € 7.154 (2015), respectievelijk € 7.228 (2016) terecht in mindering zijn gebracht op het behaalde resultaat uit overige werkzaamheid. Partijen zijn ter zitting bij wijze van compromis overeengekomen dat voor het jaar 2014 alsnog een bedrag van € 1.208, voor het jaar 2015 een bedrag van € 905 en voor het jaar 2016 een bedrag van € 912 aan kosten in aanmerking zal worden genomen op het behaalde resultaat uit overige werkzaamheid. De rechtbank sluit zich hierbij aan, nu dit compromis recht doet aan alle in aanmerking te nemen feiten en omstandigheden. Gelet hierop heeft de rechtbank de beroepen gegrond verklaard. Dit compromis leidt ertoe dat het belastbare inkomen uit werk en woning in de onderhavige jaren verder dient te worden verlaagd. Als gevolg hiervan wijzigen tevens de drempels voor de door eiser in aftrek gebrachte zorgkosten en de giftenaftrek, waardoor ook de hoogte van die aftrekposten zal wijzigen. Omdat de rechtbank onvoldoende informatie heeft om tot finale geschilbeslechting te komen, heeft de rechtbank de onderhavige aanslagen en de daarbij gegeven belastingrentebeschikkingen vernietigd en verweerder opgedragen nieuwe aanslagen op te leggen waarbij rekening wordt gehouden met het voorgaande.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld of gebleken dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen."
Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
4.1.
In hoger beroep is in geschil of het bij de Rechtbank tot stand gekomen compromis rechtsgeldig is overeengekomen. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
4.2.
Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vermindering van het belastbaar inkomen van de jaren 2014, 2015 en 2016 en dienovereenkomstige vermindering van de beschikkingen belastingrente.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
5.1.1. Het Hof zal eerst ambtshalve beoordelen of het hoger beroep van belanghebbende ontvankelijk is. Het Hof stelt daarbij het volgende voorop. Een bezwaar, beroep of (incidenteel) hoger beroep moet niet-ontvankelijk worden verklaard als de indiener van dat rechtsmiddel geen belang daarbij heeft. Daarvan is sprake als het aanwenden van het rechtsmiddel, ongeacht de gronden waarop het steunt, hem niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen zoals die met betrekking tot proceskosten en griffierecht. Indien het aangewende rechtsmiddel de indiener ervan wel in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit dan wel eventuele bijkomende beslissingen en voldaan is aan de overige ontvankelijkheidsvereisten, moet het rechtsmiddel ontvankelijk worden geacht, moeten de door de indiener aangevoerde gronden worden onderzocht en moet worden beoordeeld of het rechtsmiddel wel of niet gegrond is (HR 11 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:878, BNB 2014/122 en HR 12 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:844, BNB 2017/203).
5.1.2. De Rechtbank heeft de uitspraken op bezwaar inzake de jaren 2014 tot en met 2016 vernietigd, evenals de navorderingsaanslag 2014, de aanslag 2015 en de aanslag 2016. Deze beslissing van de Rechtbank is door geen van de partijen in hoger beroep aangevochten.
5.1.3. De Rechtbank heeft niet onderkend dat zij, bij gebrek aan informatie, enkel de uitspraken op bezwaar had moeten vernietigen en de Inspecteur had moeten opdragen opnieuw op het bezwaar te beslissen (zie HR 28 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2132, BNB 2011/100). Omdat de Rechtbank behalve de uitspraken op bezwaar ook de (navorderings)aanslagen heeft vernietigd, is volledig tegemoetgekomen aan het standpunt van belanghebbende voor alle in geschil zijnde jaren.
Met betrekking tot het jaar 2016 geldt bovendien in het bijzonder dat de volgens belanghebbende voor aftrek in aanmerking komende vervoerskosten lager zijn dan het aangegeven resultaat uit overige werkzaamheden, waarop geen loonheffing is ingehouden, zodat het hoger beroep tegen de vernietiging van de aanslag 2016 belanghebbende daarom niet in een betere positie kan brengen. Verder is aan de Inspecteur opgedragen het in beroep betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden. Het hoger beroep kan belanghebbende dus op geen enkel punt in een betere positie brengen. De ambtshalve verminderingen van de Inspecteur zijn gelet op de beslissing van de Rechtbank zinledig geweest. Immers, vernietigde aanslagen kunnen niet ambtshalve verminderd worden.
5.1.4. Gelet op hetgeen onder 5.1.3 is overwogen zal het Hof het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren. Aan een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep komt het Hof daarom niet toe.
Proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
Beslissing
- Het Gerechtshof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is vastgesteld door H.A.J. Kroon, Chr.Th.P.M. Zandhuis en R.A. Bosman, in tegenwoordigheid van de griffier N. Veenstra. De beslissing is op 6 oktober 2021 in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.