Hof Amsterdam, 24-09-2024, nr. kenmerk 23/634
ECLI:NL:GHAMS:2024:2670
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
24-09-2024
- Zaaknummer
kenmerk 23/634
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2024:2670, Uitspraak, Hof Amsterdam, 24‑09‑2024; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Sdu Nieuws Belastingzaken 2024/1115
NLF 2024/2269
Belastingblad 2024/387 met annotatie van R.T. Wiegerink
Viditax (FutD) 2024100309
FutD 2024-2162
Uitspraak 24‑09‑2024
Inhoudsindicatie
Ter zitting in een eerdere zaak was gebleken dat de gestelde gemachtigde tegen de wil van belanghebbende doorprocedeerde onder een herroepen volmacht. In de onderhavige zaak heeft dezelfde gemachtigde zich gesteld. Daarin en vanwege de grote gelijkenis met die eerdere zaak ziet het Hof aanleiding tot twijfel of de volmacht in deze zaak nog wel geldig is. Ondanks de geboden gelegenheid daartoe heeft gestelde gemachtigde nagelaten die twijfel weg te nemen. Daarom gaat het Hof ervan uit dat de volmacht is herroepen. Het hoger beroep is onbevoegdelijk ingesteld en daarom niet-ontvankelijk.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk 23/634
24 september 2024
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep
ingesteld door Previcus Vastgoed B.V. (hierna: Previcus)
tegen de uitspraak van 24 mei 2023 in de zaak met kenmerk HAA 22/1266 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [X] , belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Heiloo, de heffingsambtenaar.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking met dagtekening 26 februari 2021 op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde (hierna: de WOZ-waarde) van de onroerende zaak aan het adres [object] te [X] voor het kalenderjaar 2021 naar waardepeildatum 1 januari 2020 vastgesteld op € 301.000. In hetzelfde geschrift is de aanslag onroerendezaakbelasting 2021 bekendgemaakt.
1.2.
Het tegen de hiervoor vermelde beschikking gemaakte bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft als volgt op het beroep beslist (belanghebbende en de heffingsambtenaar worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- -
verklaart het beroep ongegrond;
- -
veroordeelt verweerder tot vergoeding van de immateriële schade van eiseres tot een bedrag van € 50;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 837; en
- -
draagt verweerder op het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden tot een bedrag van € 50.”
1.4.
Bij het Hof is een stuk binnengekomen met het opschrift “Hoger beroepschrift (…) Procedurenummer Rechtbank: HAA 22/1266 (…)”. In dit stuk staat onder andere vermeld: “Middels dit schrijven teken ik namen mijn cliënt [belanghebbende] , hoger beroep aan tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (Haarlem) (…)”. Het stuk is afkomstig van Previcus.
1.5.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Met dagtekening 3 oktober 2023 is door Previcus een nader stuk ingediend. De heffingsambtenaar heeft op 29 januari 2024 een nader stuk ingediend.
1.7.
Desgevraagd hebben beide partijen kenbaar gemaakt geen zitting te wensen, ook niet naar aanleiding van de eerdergenoemde nadere stukken.
1.8.
Tussen het Hof en Previcus heeft de in 2.2 tot en met 2.4 weergegeven correspondentie plaatsgevonden. Het onderzoek is op 17 september 2024 gesloten.
2. Feiten
2.1.
Previcus heeft, als bijlage bij het stuk genoemd onder 1.4 een door belanghebbende getekende volmacht ingebracht met daarop vermeld een dagtekening van 8 maart 2021. De volmacht is verleend aan ‘ [natuurlijke persoon] en iedere (huidige en toekomstige) medewerker van Previcus B.V.’ (hierna ook kortweg: Previcus).
2.2.
Op 26 juni 2024 heeft de griffier van het Hof aan Previcus een bericht verzonden waarin, voor zover van belang, het volgende vermeld staat:
“In de uitspraak van 18 juni 2024 met kenmerk 23/1240, ECLI:NL:GHAMS:2024:1648, is door dit Hof geoordeeld dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid van u als gemachtigde ten tijde van het instellen van het hoger beroep niet meer bestond. In die omstandigheid en de omstandigheid dat de waarde van de woning niet meer in geschil is in de onderhavige zaak (kenmerk: 23/634) ziet het Hof aanleiding u op te dragen binnen vier weken een recente machtiging, dat wil zeggen: een machtiging afgegeven na de uitspraak van de rechtbank, over te leggen waaruit blijkt dat u vertegenwoordigingsbevoegd bent om namens belanghebbende op te treden in hoger beroep.
Indien u niet binnen de genoemde termijn een recente machtiging zoals hiervoor bedoeld overlegt, kan het hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.”
2.3.
Hierop heeft Previcus op 6 augustus 2024 een reactie verzonden waarin, voor zover van belang, het volgende staat vermeld:
“Middels dit schrijven laat ik u weten dat ik niet tegemoet zal komen aan uw verzoek tot het overleggen van een recente machtiging. De door mij overgelegde machtiging volstaat. Er zijn door mij al talloze (hoger)beroepsprocedures gevoerd met inhoudelijk de zelfde machtiging. De door mij overgelegde machtiging betreft een doorlopende volmacht zoals bedoeld in artikel 3:72 BW. Er heeft zich geen in dat artikel genoemde situatie voorgedaan waardoor de volmacht geëindigd zou worden.
U verwijst naar de zaak met nummer ECLI:NL:GHAMS:2024:1648, deze zaak speelt geen enkele rol in deze procedure. In de zaak waarna u wijst had cliënt laten weten dat we voor hem op waardegebied niets meer hoefden te doen, de machtiging was echter niet ingetrokken en uit de tekst van de machtiging en uit de algemene voorwaarden blijkt dat ik als gemachtigde mag procederen over formele gronden dan wel de hoogte van de proceskostenvergoeding of het ten onrechte niet toekennen hiervan.
U maakt in dit geval niet concreet waarom u ineens een recente machtiging verlangt. Enkel heeft u aangegeven: ‘ In de uitspraak van 18 juni 2024 met kenmerk 23/1240, ECLI:NL:GHAMS:2024:1648, is door dit Hof geoordeeld dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid van u als gemachtigde ten tijde van het instellen van
het hoger beroep niet meer bestond. In die omstandigheid en de omstandigheid dat de
waarde van de woning niet meer in geschil is in de onderhavige zaak (kenmerk: 23/634)
ziet het Hof aanleiding u op te dragen binnen vier weken een recente machtiging, dat wil zeggen: een machtiging afgegeven na de uitspraak van de rechtbank, over te leggen waaruit blijkt dat u vertegenwoordigingsbevoegd bent om namens belanghebbende op te treden in hoger beroep.’ voor dit verzoek is geen enkele rechtsgrond aan te wijzen. Het betreft slechts een vage, niet onderbouwde omschrijving.
Ik verwijs graag op een uitspraak van de Hoge Raad, ECLI:NL:HR:2014:346, waarin de
Hoge Raad eerder al oordeelde dat er geen grond bestond voor het opvragen van een
nieuwe, meer recente machtiging.
Dat de inhoud van de machtiging voldoende specifiek is oordeelde eerder ook al hof Arnhem-Leeuwarden in de uitspraak met nummer ECLI:NL:GHARL:2023:8800, waar het om eenzelfde machtiging ging. Op de door mij overlegde machtiging staat het woonadres van gemachtigde vermeld, over dit adres ging ook de WOZ-procedure, wat voor iedereen geheel duidelijk was. De rechtbank heeft het beroep ook behandeld met deze machtiging.
Ik blijf van mening dat de door mij reeds overgelegde machtiging volstaat en dat u niet
kunt verlangen in elke procedure steeds nieuwe machtigingen te verstrekken. Ik kom
dan ook niet aan uw verzoek tegemoet.”
2.4.
Hierop heeft de griffier van het Hof op 12 augustus 2024 een bericht aan Previcus gestuurd met, voor zover van belang, de volgende inhoud:
“Naar aanleiding van uw schrijven van 6 augustus 2024 bericht ik u als volgt. Het Hof is bekend met de eerder door u ingebrachte doorlopende volmacht. Het Hof ziet echter aanleiding te twijfelen of deze machtiging niet inmiddels is ingetrokken en daardoor haar geldigheid verloren heeft. Om deze twijfel weg te nemen kunt u (naast het verstrekken van een recentere volmacht) bijvoorbeeld correspondentie met de belanghebbende inbrengen waaruit kan worden afgeleid dat van intrekking geen sprake is. Het Hof geeft u hiertoe een termijn van vier weken te rekenen vanaf de dagtekening van dit bericht.
Mocht deze termijn voor u onvoldoende zijn dan verneem ik dat graag voor ommekomst daarvan.”
Op dit bericht heeft het Hof geen reactie van Previcus ontvangen.
3. Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid hoger beroep
3.1.
Het Hof dient ambtshalve te beoordelen of het hoger beroep ontvankelijk is. Dat tot de gedingstukken een door belanghebbende getekende volmacht behoort (zie 2.1) maakt het voorgaande niet anders.
3.2.
Het Hof twijfelt eraan of de vertegenwoordigingsbevoegdheid van Previcus ten tijde van het instellen van het hoger beroep nog bestond, omdat niet valt uit te sluiten dat deze door herroeping van de volmacht door belanghebbende is geëindigd (ex artikel 3:72, aanhef en onder c, BW). Het Hof stelt vast dat de volmacht zelf, noch enig ander gedingstuk aan de mogelijkheid van herroeping van de volmacht in de weg staat.
3.3.1.
De aanleiding voor de in 3.2 bedoelde twijfel vindt het Hof allereerst in zijn bevindingen in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van dit Hof van 18 juni 2024 met kenmerk 23/1240, ECLI:NL:GHAMS:2024:1648 (hierna: de voorgaande zaak). In de voorgaande zaak kwam een e-mailbericht onder de aandacht van het Hof met de volgende inhoud:
“Geachte Previcus vastgoed,
Bedankt voor al uw moeite die u genomen heeft. Het heeft heel heel veel tijd in beslag genomen. Inmiddels is hier wel het een en ander veranderd in verbeterende en isolerende zin.
M.a.w. mocht er iemand komen kijken, wat al eerder gebeurd is in het verleden, dan wordt het sowieso ongegrond verklaard.
Dus ik denk dat verdere inspanning zonde van uw tijd is en u deze zaak kunt vergeten.
Met vriendelijke groet,”
Het door Previcus in de voorgaande zaak aangehouden cliëntdossier bevat – zo heeft haar vertegenwoordigster desgevraagd ter terechtzitting van het Hof in de voorgaande zaak verklaard – geen reactie op het e-mailbericht, noch een vastlegging van een (telefoon)gesprek met belanghebbende of iets dergelijks.
3.3.2.
Het Hof heeft in de uitspraak in de voorgaande zaak overwogen dat (nu daarin de WOZ-waarde niet meer kon worden bestreden) in alle redelijkheid de enige denkbare uitleg van het emailbericht was dat belanghebbende wilde stoppen met de procedure en niet in hoger beroep wilde gaan. Voorts heeft het Hof in die uitspraak geconstateerd dat dit ook de uitleg was die Previcus aan het bericht gaf.
3.3.3.
De uitdrukkelijke wens van de belanghebbende in de voorgaande zaak om geen hoger beroep in te stellen ten spijt heeft Previcus dit toch gedaan – naar het Hof concludeerde – voor eigen gewin. In overweging 3.5 van bedoelde uitspraak staat het volgende vermeld:
“Het Hof stelt vast dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de gestelde gemachtigde ten tijde van het instellen van het hoger beroep niet meer bestond. Dat betekent dat het hoger beroep is ingesteld door iemand die daartoe niet bevoegd was. Het Hof zal daarom het principaal hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren en een afschrift van deze uitspraak aan belanghebbende zenden.”
3.3.4.
Uit hetgeen hiervoor is weergegeven moet worden geconcludeerd dat Previcus in de voorgaande zaak bewust tegen de wil van belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld en derhalve geprocedeerd heeft zonder daartoe op dat moment nog vertegenwoordigingsbevoegd te zijn. Uit de hardnekkigheid waarmee Previcus haar handelswijze tijdens het onderzoek ter terechtzitting in de voorgaande zaak verdedigde (zie 2.2 van de bedoelde uitspraak) trekt het Hof de conclusie dat geen sprake was van een onbedoelde misslag, zodat de reële mogelijkheid bestaat dat dit geen incident betrof maar berust op een meer structurele handelswijze.
3.4.
Voorts stelt het Hof vast dat ook in de onderhavige zaak de WOZ-waarde niet meer wordt bestreden en de belanghebbende er ook in de onderhavige zaak geen enkel belang meer bij heeft om door te procederen. Daarbij bevat het zaaksdossier in de onderhavige zaak geen enkele aanwijzing dat belanghebbende weet heeft van het ingestelde hoger beroep.
3.5.
Op basis van het voorgaande acht het Hof in de onderhavige zaak de reële mogelijkheid aanwezig dat Previcus wederom hoger beroep in heeft gesteld zonder daartoe bevoegd te zijn. Hierin heeft het Hof aanleiding gezien de vertegenwoordigingsbevoegdheid van Previcus te onderzoeken door haar de gelegenheid te geven de bedoelde vrees te ontzenuwen. Dit heeft Previcus nagelaten; hetgeen zij heeft ingebracht (zie 2.3) acht het Hof daartoe onvoldoende.
3.6.
Gelet op het vorenoverwogene zal het Hof ervan uitgaan dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid van Previcus ten tijde van het instellen van het hoger beroep niet (langer) bestond. Dat betekent dat het hoger beroep is ingesteld door iemand die daartoe niet bevoegd was. Het Hof zal daarom het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren en zal een afschrift van deze uitspraak aan belanghebbende zenden.
Slotsom
3.7.
Het hoger beroep zal niet-ontvankelijk worden verklaard.
4. Kosten
Voor een kostenvergoeding is geen aanleiding.
5. Beslissing
Het Hof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
De uitspraak is gedaan door mrs. J-P.R. van den Berg, voorzitter, F.J.P.M. Haas en C.J. Hummel, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. H.M. Nijland als griffier. De beslissing is op 24 september 2024 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: