Rechtbank Zeeland-West Brabant, 21 december 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6523, r.o. 32.
Rb. Zeeland-West-Brabant, 14-06-2023, nr. BRE 21/3929 en 21/4077 tot en met 21/4087
ECLI:NL:RBZWB:2023:4141
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
14-06-2023
- Zaaknummer
BRE 21/3929 en 21/4077 tot en met 21/4087
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2023:4141, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14‑06‑2023; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
NLF 2023/1468
NTFR 2023/1100 met annotatie van mr. drs. C.M. Dijkstra
Uitspraak 14‑06‑2023
Inhoudsindicatie
Parkeerbelasting
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 21/3929 en 21/4077 tot en met 21/4087
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juni 2023 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,
(gemachtigde: [gemachtigde]),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 11 augustus 2021.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende de volgende naheffingsaanslagen in de parkeerbelasting (de aanslagen) opgelegd:
Aanslagnummer Dagtekening Controledatum Zaaknummer
[aanslagnummer 1] 27 juni 2021 18 juni 2021 BRE 21/4078
[aanslagnummer 2] 27 juni 2021 19 juni 2021 BRE 21/4077
[aanslagnummer 3] 28 juni 2021 20 juni 2021 BRE 21/4081
[aanslagnummer 4] 28 juni 2021 21 juni 2021 BRE 21/4080
[aanslagnummer 5] 28 juni 2021 22 juni 2021 BRE 21/4079
[aanslagnummer 6] 28 juni 2021 23 juni 2021 BRE 21/4087
[aanslagnummer 7] 2 juli 2021 25 juni 2021 BRE 21/4086
[aanslagnummer 8] 2 juli 2021 26 juni 2021 BRE 21/4085
[aanslagnummer 9] 3 juli 2021 27 juni 2021 BRE 21/4083
[aanslagnummer 10] 3 juli 2021 27 juni 2021 BRE 21/3929
[aanslagnummer 11] 3 juli 2021 28 juni 2021 BRE 21/4082
[aanslagnummer 12] 15 juli 2021 29 juni 2021 BRE 21/4084
1.2.
De heffingsambtenaar heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 10 mei 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de heffingsambtenaar: [heffingsambtenaar].
Feiten
2. Belanghebbende stond in de periode van 18 juni 2021 tot en met 29 juni 2021 met een auto met kenteken [kenteken] (de auto) geparkeerd aan de [straatnaam] te [plaats] (de parkeerplaats). Op deze locatie mag alleen tegen betaling van parkeerbelasting worden geparkeerd.
2.1.
Tijdens controles met een scanauto op voormelde data is geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting was voldaan. Daarom zijn aan belanghebbende de aanslagen opgelegd, allen ter hoogte van € 66,80 (€ 2,30 aan parkeerbelasting en € 64,50 aan kosten).
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
4. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat belanghebbende heeft geparkeerd op de parkeerplaats en dat deze zich bevind in een betaald parkeren zone. Ook is niet in geschil dat belanghebbende de parkeerbelasting niet heeft voldaan.
De kenbaarheid van de verplichting om parkeerbelasting te betalen
4.1.
Belanghebbende stelt dat hij niet wist dat voor het parkeren op de parkeerplaats parkeerbelasting verschuldigd was. De heffingsambtenaar heeft een plattegrond overgelegd met daarop aangeduid waar de borden staan die aangeven dat sprake is van een zone waar betaald parkeren geldt. Uit de plattegrond is op te maken dat de parkeerplaats niet te bereiken is zonder een zoneringsbord te passeren. Omdat belanghebbende ten minste één zoneringsbord is gepasseerd om de parkeerplaats te bereiken, had het belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank kenbaar moeten zijn dat op de parkeerplaats parkeerbelasting moet worden voldaan.
Zorgvuldigheid en evenredigheid
4.2.
Belanghebbende stelt dat het aantal aanslagen en de kosten daarvan buitenproportioneel zijn.
4.3.
De rechtbank stelt vast dat de auto van 18 juni 2021 tot en met 29 juni 2021 dagelijks door een scanauto is gecontroleerd en dat er voor alle controledata opnieuw een naheffingsaanslag is opgelegd waarbij ook de kosten van de naheffingsaanslag in rekening zijn gebracht. De rechtbank heeft, in een vergelijkbaar geval, het volgende overwogen:
“De rechtbank stelt vast dat er geen wettelijke bepaling bestaat die het aantal dagen beperkt waarop een naheffingsaanslag inclusief kosten kan worden opgelegd. De gemeente kan doorgaan met naheffen zolang de auto aaneengesloten op dezelfde parkeerplaats staat. De rechtbank is echter van oordeel dat er een moment komt waarop het opstapelen van naheffingsaanslagen zo nadelig is voor de burger, dat dit in strijd komt met de algemene rechtsbeginselen en datgene wat van een zorgvuldig handelende overheid mag worden verwacht. Het opleggen van een reeks naheffingsaanslagen staat dan niet meer in verhouding met het doel van de heffing van parkeerbelasting, namelijk parkeerregulering. Van de heffingsambtenaar mag in zo’n situatie verwacht worden dat hij contact opneemt met de eigenaar van de auto en onderzoek doet naar de reden waarom die auto al dagen op die parkeerplaats staat, zonder dat daarvoor parkeerbelasting wordt betaald. Dit geldt in het bijzonder voor de situatie waarbij de controles plaatsvinden met een scanauto en de naheffingsaanslagen geautomatiseerd worden afgedaan waardoor er al een aantal dagen verstrijken voordat belanghebbende op de hoogte is van de opgelegde naheffingsaanslagen.
(…)
De heffingsambtenaar heeft in dit geval geen contact opgenomen met belanghebbende en hem acht naheffingsaanslagen opgelegd in een tijdsbestek van negen dagen. De rechtbank acht dit onzorgvuldig. Dit geldt temeer nu belanghebbende meteen na de ontvangst van de eerste aanslag op 15 januari 2021 zijn auto elders heeft geparkeerd of de parkeerbelasting heeft voldaan.”1.
4.4.
De heffingsambtenaar heeft, in verwijzing naar voornoemde uitspraak, aangegeven dat de gemeente Breda in onderzoek heeft in hoeverre het mogelijk is om het automatiseringssysteem zodanig aan te passen dat een signaal wordt afgegeven indien meerdere naheffingsaanslagen achtereenvolgens worden opgelegd voor dezelfde parkeerlocatie. De heffingsambtenaar heeft ter zitting aangegeven dat de gemeente Breda de conclusie van de rechtbank in voornoemde uitspraak tot beleid heeft gemaakt, en heeft de rechtbank verzocht om van de twaalf opgelegde naheffingsaanslagen er slechts vijf in stand te houden.
4.5.
De rechtbank overweegt dat er na 29 juni 2021 geen naheffingsaanslagen zijn opgelegd aan belanghebbende. Hoewel het voor belanghebbende kenbaar had moeten zijn dat parkeerbelasting verschuldigd was2., acht de rechtbank zijn stelling dat dit hem was ontgaan aannemelijk. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de eerste naheffingsaanslag op 27 juni 2021 is verstuurd, en er nadat belanghebbende hiervan kennis heeft genomen, geen verdere naheffingsaanslagen zijn opgelegd.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van twaalf naheffingsaanslagen in een tijdsbestek van twaalf dagen in het geval van belanghebbende disproportioneel is. Van de heffingsambtenaar mag worden verwacht dat na het opleggen van een reeks naheffingsaanslagen contact wordt opgenomen met de eigenaar van de auto en onderzoek doet naar de reden waarom de auto al dagen op de parkeerplaats staat. De rechtbank acht het redelijk dat de heffingsambtenaar dat onderzoek doet plaatsvinden nadat is geconstateerd dat de auto vijf aaneengesloten dagen op de parkeerplaats staat zonder dat de verschuldigde parkeerbelasting is voldaan.
4.7.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ziet de rechtbank aanleiding om van de twaalf naheffingsaanslagen, er slechts vijf in stand te laten.
Conclusie en gevolgen
5. De beroepen met zaaknummers 21/4077 tot en met 21/4081 zijn ongegrond en de aanslagen blijven in stand. De beroepen met zaaknummers 21/3929 en 21/4082 tot en met 21/4087 worden gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar worden vernietigd, en de aanslagen worden vernietigd.
5.1.
Omdat sprake is van zeven gegronde beroepen, moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend naar een bedrag van € 1.699,50.
5.2.
De kostenvergoeding voor de bezwaarfase bedraagt € 444 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het hoorgesprek, met een wegingsfactor van 0,5 en een factor wegens samenhangende zaken van 1,5, met een waarde per punt van € 296).
5.3.
De proceskostenvergoeding voor de beroepsfase bedraagt € 1.255,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een wegingsfactor van 0,5 en een factor wegens samenhangende zaken van 1,5, met een waarde per punt van € 837).
Beslissing
De rechtbank:
met betrekking tot de zaaknummers 21/4077 tot en met 21/4081
-verklaart de beroepen ongegrond;
met betrekking tot de zaaknummers 21/3929 en 21/4082 tot en met 21/4087
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslagen met aanslagnummers [aanslagnummer 6], [aanslagnummer 7], [aanslagnummer 8], [aanslagnummer 4], [aanslagnummer 10], [aanslagnummer 11] en [aanslagnummer 12];
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 49 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 1.699,50 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A.J.M. Wouters, griffier op 14 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier | rechter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 14‑06‑2023
Zie 4.1. hiervoor.