Einde inhoudsopgave
Bewijsrechtelijke verhoudingen verzekeringsrecht (Verzekeringsrecht) 2008/10.2.2
10.2.2 De voor verzekerde geldende mededelingsplicht ('de Risicowijzigingsclausule') bij risicowijziging
prof.mr. N. van Tiggele-van der Velde, datum 26-05-2008
- Datum
26-05-2008
- Auteur
prof.mr. N. van Tiggele-van der Velde
- JCDI
JCDI:ADS360644:1
- Vakgebied(en)
Verzekeringsrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Asser/Clausing & Wansink 2007, nr. 394.
In het arrest Amfas .v ZA ('Big Bananas') speelde eveneens een de verplichting voor verzekerde om assuradeuren in kennis te stellen van een 'nieuwe bestemming' (voor opstallen die zonder bestemming waren ten tijde van het aangaan van de overeenkomst). Het hof heeft in die zaak uit de clausule afgeleid dat assuradeuren zich vrijheid van beleid en waardering hebben voorbehouden om te beoordelen of zij na bestemmingswijziging de verzekering van het risico willen voortzetten en zo ja, onder welke voorwaarden. Die uitleg heeft de Hoge Raad niet onbegrijpelijk geoordeeld: HR 19 januari 1990, NJ 1990, 780, m.n.t. MMM. De zaak betrof weliswaar een risicowijzigingsclausule waarop - anders dan bij de NBB - geen sanctie was gesteld op de niet-naleving van de clausule, maar dat verschil heeft mijns inziens voor de uitleg van de bepaling geen gevolgen.
Dat is anders in de Belgische regeling in art. 26 van de Wet op de Landverzekeringsover-eenkomst die de verzekeringnemer een mededelingsplicht oplegt ter zake van ' nieuwe omstandigheden of wijziging van omstandigheden die van dien aard zijn om een aanmerkelijke en blijvende verzwaring van het risico dat het verzekerde voorval zich voordoet te bewerkstelligen'. Zie ook Feunekes, diss 2001, p. 210, die - mijns inziens ten onrechte - de indruk wekt dat hier een bewijslast ligt op de verzekeringnemer. Par. 23VVG 2008 legt de verzekeringnemer weliswaar een mededelingsplicht 'eine Gefahrerhöhung' aan de verzekeraar mede te delen, maar tegelijkertijd bepaalt par. 27 dat par. 23-27 'nicht sind anzuwenden, wenn nur eine unerhebliche Erhöhung der Gefahr vorliegt (...).' In de Toelichting wordt aangegeven dat de regeling inhoudelijk aansluit bij par. 29 VVG oud. Aangenomen moet worden dat daarmee ook de voor par. 29 VVG oud geldende bewijslastverdeling blijft gelden en dat het de verzekeraar blijft die 'die Erheblichkeit der Gefahr erhöhung' dient te bewijzen.
Verzekeraar komt op grond van art. 5.4 NBB immers uitsluitend een beroep toe op enig gevolg van de niet-nakoming van de verzekeringsovereenkomst, 'als verzekerde verzuimt binnen de gestelde termijn (van twee maanden nadat hij van de bedoelde wijziging op de hoogte is, NvT) mededeling te doen van de risicowijziging'; zie ook hierna onder het kopje 'de gevolgen van de niet-nakoming van de meldingsplicht'.
Vgl. ook voor Duitsland par. 23VVG 2008 dat een mededelingsplicht oplegt 'nachdem er von ihr (die Gefahrerhöhung, NvT) Kenntnis erlangt hat' en voor Frankrijk art. L113-2 Code des Assurances, dat een mededelingsplicht oplegt binnen een termijn van 15 dagen 'ä partir du moment oü il (de verzekeringnemer, NvT) en a eu connaissance'.
Zie voor feitelijke invulling van 'redelijkerwijs niet op de hoogte kunnen zijn' Rb. Rotterdam, 3 augustus 2005, NJ F 2005, 401. Minder juist - hoewel aan het uiteindelijk oordeel in deze niet afdoend - acht ik r.o. 5.19, waarin de rechtbank aangeeft dat 'aan de voorwaarde dat zij redelijkerwijs niet konden weten dat niet voldaan is. In de bedoelde clausule is geen 'voorwaarde' maar een uitzondering (op het beginsel van verval) opgenomen.
Diezelfde bewijslastverdeling lijkt voort te vloeien uit de Belgische wettelijke regeling omtrent risicoverzwaring in art. 26 lid 3 Wet op de Landverzekeringsovereenkomst: Als zich een schadegeval voordoet en de verzekeringnemer de in lid 1 bedoelde verplichting (tot melding van gewijzigde omstandigheden, NvT) niet is nagekomen is (a) de verzekeraar ertoe gehouden de overeengekomen prestatie te leveren wanneer het ontbreken van de kennisgeving niet kan worden verweten aan de verzekeringnemer.
Voorbeeld ontleend aan Hof Den Bosch 13 januari 2004, NJ F 2006, 135.
Asser/Clausing & Wansink 2007, nr. 394.
Vgl. Hof Den Bosch 13 januari 2004, NJ F 2006, 135. Dat geldt ook voor het Duitse recht ingevolge Par. 23 abs. 3VVG 2008. Slaagt de verzekeraar in dat bewijs dan wordt in par. 26 abs. 1 VVG 2008 in het kader van de rechtsgevolgen bij niet nakomen van de mededelingsplicht uitgegaan van een wettelijk vermoeden van 'grobe Fahrlässigkeit' aan de zijde van de verzekeringnemer. De bewijslast ter zake van een opzettelijk niet-nakomen, waarbij elk recht op dekking vervalt, blijft rusten op de verzekeraar. Zie meer in detail hiervoor onder 1.3.2.
De oorzaak van de brand is niet beslissend geacht door het hof in de zaak die heeft geleid tot HR 19 januari 1990, NJ 1990, 780, m.nt. MMM (Amfas v. ZA/'Big Bananas'). Vgl. A-G Asser in zijn conclusie voor het betreffende arrest, onder nr. 2.22. Ook Blom 2006, p. 327, gaat er vanuit dat causaal verband hier aan een beroep op risicoverzwaring niet in de weg kan staan. Anders het Duitse recht dat in par. 26 abs. 3 sub 1) VVG 2008 in algemene zin bepaalt dat bij een schending van de mededelingsplicht de verzekeraar tot vergoeding van de schade gehouden blijft 'soweit die Gefahrerhöhung nicht ursächlich für den Eintritt des Versichrungsfalles oder den Umfang der leistungspflicht war'.
Asser/Clausing & Wansink 2007, nr. 394. De redactie van de alsdan opgenomen bepaling zal richting geven aan de bewijslastverdeling.
De 'redelijk verzekeraar' wordt eveneens tot uitgangspunt genomen door het hof in de meergenoemde 'Big Bananas'-zaak, arrest te kennen uit HR 19 januari 1990, NJ 1990, 780, m.nt. MMM. Ook Feunekes, t.a.p., p. 176, acht het 'criterium' van de redelijk handelend verzekeraar van toepassing. Voor de invulling van het begrip 'redelijk handelend verzekeraar' kan aangesloten worden bij de invulling van het begrip zoals dit is geïntroduceerd in het Hotel Wilhelmina-arrest van 19 mei 1978, NJ 1978, 607, m.nt. BW. Vgl. RvT 12 september 2005, nr. 2005/55 Med.: 'verzekeraar mag wanneer zich gewijzigde omstandigheden voordoen die geen wezenlijke wijziging en met name geen verzwaring van het risico inhouden, niet in redelijkheid het standpunt innemen dat hij tot beëindiging van de verzekering gerechtigd is.'
Óf naar een opgenomen clausule gehandeld is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij steeds de (door de feitenrechter te geven) uitleg van de (bewoordingen van een) clausule bepalend zullen zijn. Illustratief voor (naar mijn smaak betwistbare, maar door de Hoge Raad niet onbegrijpelijk geoordeelde) feitelijke uitleg is de zaak die heeft geleid tot het arrest van de Hoge Raad van 10 januari 2003, NJ 2003, 199. De mededelingsplicht werd in deze - na een bezichtiging van het verzekerd bedrijfspand door een inspecteur van verzekeraar - nader bepaald in de volgende clausule: 'Het (opnieuw) verhuren van het bedrijf wordt beschouwd als een risicowijziging conform artikel 10 (de algemene regeling van risicoverzwaring, NvT) van de algemene voorwaarden. De maatschappij dient derhalve onverwijld in kennis te worden gesteld.' Het feitelijk karakter toont zich met name doordat in deze zaak door het hof - kort gezegd - werd aangenomen dat verzekerde aan zijn verplichting tot melding al had voldaan door bij de inspectie zijn voornemen tot verhuur kenbaar te maken en de clausule niet de verplichting tot nadere specificatie kent.
HR 19 januari 1990, NJ 1990, 780, m.nt. MMM (Amfas v. ZA/'Big Bananas').
Zie daarvoor, zij het in dat geval wel op basis van wettelijke bepalingen (als codificatie van ontwikkeling in de jurisprudentie) de belangenbenadeling bij te late melding van schade als hiervoor behandeld onder 5.2.3.1.
Een tweede methode voor de verzekeraar om zich tegen de gevolgen van risicoverzwaring te beschermen is de verzekerde een mededelingsplicht op te leggen voor het geval zich een wijziging ter zake van het verzekerd interest voordoet, die een verzwaring van het verzekerd risico tot gevolg kan hebben. Door met zoveel woorden in de polis aan te geven welke omstandigheden moeten worden gemeld, wordt ook voor de verzekerde kenbaar welke aspecten van risicowijziging de verzekeraar met name van belang acht.1 Wat opvalt aan de in de praktijk gehanteerde polissen (zoals bijvoorbeeld de Nederlandse Beursvoorwaarden voor Brandverzekering, NBB 2006), is dat veelal uitgegaan wordt van een samengevoegd gebruik van de hiervoor in 10.2.1 genoemde methode van de dekkingsbeperkende risico-omschrijving en de mededelingsclausule. Zo zal bijvoorbeeld op grond van art. 5.3 NBB 2006 voor verzekerde steeds gewoon de vrijheid blijven bestaan tot aanbouw of verbouwing van een verzekerd gevaarsobject, zolang de nieuwe situatie blijft voldoen aan de op het polisblad vermelde omschrijving. Maar daarnaast geldt vervolgens voor een aantal daarmee niet geregelde oorzaken van risicoverzwaring de 'Risicowijzigingsclausule' (voorheen: Adviesclausule risicowijziging van het Verbond):
'5.4
Indien de/het op het polisblad vermelde:
- bestemming wijzigt;
- verzekerde gevaarsobjecten voor langer dan drie maanden buiten gebruik (zullen) zijn, of;
- gebouw voor langer dan drie maanden leeg staat (zal leegstaan), of
- gebouw door krakers wordt gebruikt,
geldt dat verzekerde daarvan zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee maanden nadat hij van de bedoelde wijziging op de hoogte is, mededeling dient te doen aan verzekeraars.'
Door de gekozen constructie om een mededelingsplicht te koppelen aan het enkele feit van een wijziging van de bestemming en niet zozeer een (verzwarende?) wijziging van het risico tot uitgangspunt voor melding te nemen, schept de clausule voor de verzekeraar de ruimte telkens opnieuw de risico's zelf te beoordelen en te beslissen omtrent voortzetting van de verzekering.2 Doordat uitsluitend gesproken wordt over een verplichtingtot melding van de 'bestemming die wijzigt' (en een aantal andere limitatief opgesomde factoren waarvoor gemeld moet worden) hoeft de verzekeraar niet te stellen (en bij gemotiveerde betwisting door de verzekerde: te bewijzen) dat sprake is van een risicoverzwaring.3 De verplichting om 'een wijziging van bestemming' te melden ontneemt in beginsel ook de relevantie aan de vraag hoe de verzekerde zelf tegen een wijziging aankijkt ('deze wijziging behelst geen risicoverzwaring'). Het staat de verzekeraar na wijziging vervolgens in beginsel vrij om de verzekering met een opzegtermijn van twee maanden te beëindigen, dan wel gewijzigde premie en/of voorwaarden te bedingen. De regeling is daarmee helder, doet recht aan de belangen van partijen en doorgaans zullen eerst op het moment dat verzekeraar een beroep op de gevolgen van de niet-melding doet, bewijsrechtelijke aspecten ook in relatie tot het (ontbreken van) relevantie een rol spelen. Zie daarover hieronder nader.
De voorvraag bij een beroep op de risicowijzigingsclausule: is sprake van verzuim?
De verzekeraar die zich met een beroep op de risicowijzigingsclausule (gedeeltelijk) ontslagen acht van zijn betalingsverplichtingen, zal dat doen door te verwijzen naar de feiten en omstandigheden, zoals deze in een bepaalde zaak een rol spelen: er is een verzekerd risico, dat risico is gewijzigd, die wijziging is niet gemeld en daarmee heeft verzekerde aan de op hem rustende verplichtingen niet voldaan (zodat naar het standpunt van verzekeraar het recht op uitkering - gedeeltelijk - vervalt). De vraag of verzekerde 'in verzuim' is (in die zin dat aangenomen kan worden dat die niet-melding hem ook toe te rekenen is), maakt van de stellingen veelal onbenoemd deel uit en eerst op het moment dat verzekerde zich erop beroept dat van verzuim geen sprake is, zal dit aspect (bewijsrechtelijk) een rol spelen. Voorstelbaar is bij de risicowijziging met name het verweer van verzekerde dat hij van de bestemmingswijziging niet afwist.
Wat de bespreking van het 'verzuim-aspect' bij de risicowijziging lastig maakt, is dat dat verzuim ingekleurd wordt door de in de clausule gekozen bewoordingen: wist verzekerde van de risicowijziging. En als dat niet zo is: had hij het dan moeten weten? Of stelt de polisbepaling dat vereiste helemaal niet? Bovendien geldt dat de vraag op wie bewijsrechtelijk enige verplichting rust, (uitsluitend) kan worden beantwoord naar de structuur van de gehanteerde clausule. Ik zal op deze beide aspecten ingaan aan de hand van een bespreking van een aantal varianten, waarmee in de praktijk wordt gewerkt.
Een eerste variant is de hierboven weergegeven NBB-clausule, die als vereiste stelt dat verzekerde 'op de hoogte is' van de risicowijziging. Gelet op de gekozen structuur van de bepaling, is het aan de verzekeraar die zich beroept op de gevolgen van de niet-nakoming om, ingeval verzekerde stelt dat hij van de wijziging van het risico niet op de hoogte was, dit te bewij-zen.45 Omdat de gekozen clausule nadrukkelijk spreekt over het 'op de hoogte zijn' van verzekerde, ligt het niet in de rede om bij het verzuim hierbij mede te betrekken het 'op de hoogte behoren te zijn'. Daar waar de verzekeraar deze verruiming tot uitgangspunt wenste te nemen, had het op zijn weg gelegen die bewoordingen op te nemen. Een variant die daar wel vanuit gaat, is de volgende:
'De verzekerde is verplicht de verzekeraar zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 2 maanden, schriftelijk in kennis te stellen van elke belangrijke verandering van het risico, waaronder in elk geval wordt verstaan: a) een wijziging van de bouwaard, dakbedekking of het gebruik van het gebouw
(... )
Elk recht op schadevergoeding vervalt indien de verzekerde niet of niet tijdig de verzekeraar schriftelijk in kennis heeft gesteld van een wijziging als bovenbedoeld, tenzij de verzekerde van het optreden hiervan niet op de hoogte was en dat redelijkerwijs ook niet kon zijn. (...).
Naast de bedoelde verruiming tot het 'redelijkerwijs niet op de hoogte kunnen zijn' is de structuur van deze clausule bewijsrechtelijk gezien een andere. De verzekeraar die zich hier beroept op het verval van recht op schadevergoeding hoeft 'uitsluitend' de (niet-)tijdige melding te stellen en zo nodig te bewijzen. Wanneer die vaststaat is het, gelet op de redactie van de betreffende clausule, vervolgens aan de verzekerde om feiten en omstandigheden te stellen omtrent het dan niet toerekenbare karakter van die niet-nakoming.67
Naast deze beide varianten doet zich ook wel de situatie voor, waarin een risicowijzigingsclausule in het geheel niet ingaat op het aspect van 'het op de hoogte zijn' van verzekerde. Een voorbeeld is de volgende clausule:
'A. Risicoverzwaring
1. De verzekerde is verplicht om zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zestig dagen, de maatschappij of de tussenpersoon in kennis te stellen van elke risico-verzwarende verandering, waaronder in ieder geval ook wordt verstaan: verandering in bouwaard of gebruik, het gekraakt zijn, het buiten gebruik of onbewoond raken van het in deze polis omschreven gebouw.
In deze gevallen heeft de maatschappij het recht de premie en of de voorwaarden te herzien, dan wel de verzekering te beëindigen overeenkomstig het daaromtrent in artikel 11.A sub 3.e van deze voorwaarden bepaalde.'8
Asser/Clausing & Wansink wijst er met recht op dat ook ingeval de polisvoorwaarden dat niet met zoveel woorden tot uitdrukking brengen, reeds uit de redelijkheid en billijkheid ex art. 6:248 BW voortvloeit dat van verzuim geen sprake kan zijn zolang de verzekerde van een der genoemde wijzigingen niet op de hoogte is en dat redelijkerwijs ook niet kan zijn.9Omdat het verzuim dan in feite onderdeel uitmaakt van de niet-nakoming, geldt de hoofdregel en rust de bewijslast dat de eigenaar van de risicowijziging op de hoogte was of behoorde te zijn alsdan op de verzekeraar.10
Gevolgen van de niet-nakoming van de meldingsplicht bij risicowijziging
De risicowijzigingsclausule (zoals neergelegd in art. 5.4 NBB) legt als gezegd in een aantal in de clausule genoemde gevallen een verplichting tot
melding van wijziging van een risico op verzekerde. De verzekeraar kan hierop het verzekerd risico opnieuw beoordelen en een beslissing nemen. Ingeval de meergenoemde NBB 2006-voorwaarden overeengekomen zijn, zijn de gevolgen van de niet-nakoming van de meldingsplicht van risicowijziging gegeven:
'Als verzekerde verzuimt binnen de gestelde termijn mededeling te doen van de risicowijziging, hebben verzekeraars de mogelijkheid om de verzekering niet of op andere wijze voort te zetten als zij aannemelijk maken dat zij dit zouden hebben gedaan als zij van de risicowijziging in kennis waren gesteld. In dat geval geldt het volgende:
- indien de verzekering niet zou zijn voortgezet, vervalt alle recht op schadevergoeding;
- indien de verzekering alleen zou zijn voortgezet tegen gewijzigde premie en/of voorwaarden, wordt de schade vergoed in dezelfde verhouding als de premie van voor de risicowijziging ten opzichte van deze hogere premie voor zover er onder die gewijzigde voorwaarden dekking zou zijn geweest.'
De bepaling omvat door haar 'open' redactie een tweetal situaties. Dat is allereerst die, waarin de verzekerde wel te laat heeft gemeld, maar er nog geen schade gevallen is. De inleidende zin geeft verzekeraars dan de bevoegdheid om de verzekering te beëindigen of in gewijzigde vorm voort te zetten, afhankelijk van de gemelde risicowijziging. De andere situatie die in de clausule besloten ligt, is die waarin al wel schade is gevallen; de clausule bepaalt wanneer als gevolg van de niet melding alle recht op schadevergoeding vervalt (eerste liggende streepje) en wanneer afwikkeling naar proportionaliteit en/of difference in conditions (d.i.c., tweede liggend streepje) plaatsvindt. De vraag of er causaliteit is tussen de niet gemelde wijziging van het risico en het voorval zoals dat zich uiteindelijk verwezenlijkt heeft, speelt daarbij geen rol. Dat verwondert in die zin niet, dat de risicowijziging in de tijd nu eenmaal vóór de schade dient te worden gemeld en het daarmee in de rede ligt de beslissing over al dan niet voortzetting los van het voorvallen van schade te nemen.11 Dat is vanzelfsprekend anders indien de clausule in het kader van de sanctie op niet-naleving van de mededelingsplicht expliciet het vereist van causaal verband stelt.12De redactie van de hiervoor weergegeven NBB-clausule brengt mee dat het steeds de verzekeraar is, die zich beroept op de gevolgen van de niet-nakoming van de verzekeringsovereenkomst en het is daarmee aan hem om te stellen (en zo nodig: te bewijzen) dat aan de voorwaarden voor dat beroep voldaan is: 'alle recht op schadevergoeding vervalt, want de verzekering zou niet zijn voortgezet.' Of: 'er bestaat een verminderd recht op uitkering, want de verzekering zou bij melding van het risico alleen zijn voortgezet tegen gewijzigde voorwaarden'. Voor de invulling van het standpunt hoe hij, als verzekeraar, ingeval hij van de risicowijziging in kennis was gesteld, het gewijzigd risico zou hebben beoordeeld, is niet doorslaggevend of die beoordeling voor hem als individuele verzekeraar heeft te gelden, maar dient de norm van de redelijk handelend verzekeraar aangelegd te worden: hoe zou de 'redelijk handelend verzekeraar' geoordeeld hebben bij kennis van de wijziging van het risico in het licht van de in concreto gesloten verzekering.13
Samenvattend komt het er dus op neer dat het aan de verzekeraar die zich beroept op de gevolgen van de niet-nakoming van melding van risicowijziging is om te stellen en bij voldoende tegenspraak te bewijzen dat (a) zich een risicowijziging in de zin van de clausule heeft voorgedaan, (b) verzekerde niet naar de bepalingen van de clausule die op risicowijziging ziet, gehandeld heeft14 en (c) dat verzekeraar als redelijk handelend verzekeraar, wanneer hij van de risicowijziging in kennis was gesteld, de overeenkomst niet of niet op dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten. Ten aanzien van het bewijs van punt (c) ligt de inschakeling van een of meer deskundige(n) voor de hand; zie hierover nader onder 4.2.2.1.
Aan het slot van deze (sub)paragraaf dient nog aan de orde te komen welke gevolgen de niet-melding van een gewijzigd risico heeft, indien de rechtsgevolgen van die niet-melding in de regeling niet gegeven zijn. Illustratief voor deze situatie is het meermalen aan de orde gestelde 'Big Bananas'-arrest. In de polis was een clausule opgenomen, luidende:
'Garantie
De verzekerde opstallen zijn thans zonder bestemming. Zodra er een nieuwe bestemming aan de panden wordt gegeven, dienen assuradeuren hiervan onmiddellijk in kennis te worden gesteld, waarna premies en condities van de verzekering opnieuw zullen worden vastgesteld.'15
Bij een dergelijke polisbepaling, waarin een regeling omtrent de rechtsgevolgen bij verzuim van de verzekerde ontbreekt, kan - in lijn met de door de Hoge Raad niet onbegrijpelijk geoordeelde uitspraak van het Hof in deze 'Big Bananas'-zaak - als uitgangspunt gelden dat de verzekerde geen beroep op de verzekering kan doen, indien hij de melding achterwege heeft gelaten. De verzekeraar is door die melding immers de mogelijkheid ontnomen om zich te uiten over de vraag of, en zo ja onder welke voorwaarden hij de verzekering van het risico na de bestemmingswijziging wenste voort te zetten. Ook hier dient evenwel steeds getoetst te worden of het onthouden van deze beoordelingsmogelijkheid aan de verzekeraar voldoende zwaarwegend is om dit gevolg te rechtvaardigen. Het hof formuleert de samenhang tussen het uitgangspunt van algeheel verval en bedoelde toetsing van de niet-meegedeelde risicowijzing als volgt:
'Het hof oordeelt dat de garantieclausule een zelfstandige betekenis naast art. 293 K heeft. De clausule is immers niet beperkt tot brandgevaarverhogende bestemmingswijzigingen. De bepaling dat de premies en condities van de verzekering na melding van een bestemmingswijziging opnieuw zullen worden vastgesteld, moet aldus worden verstaan, dat verzekeraars niet gehouden zijn de verzekering op de voordien geldende voorwaarden voort te zetten. Behoudens hetgeen hierna wordt overwogen, kan de verzekerde geen beroep op de verzekering doen, indien hij de melding achterwege heeft gelaten en assuradeuren daardoor zich niet hebben kunnen uiten over de vraag of, en zo ja onder welke voorwaarden zij de verzekering van het risico na de bestemmingswijziging wensen voort te zetten. Het hierop gerichte betoog van ZA (verzekeraar, NvT) is op zichzelf door Amfas ook niet weersproken.
Dit is anders indien de bestemmingswijziging geen enkele verhoging van het risico voor de soort van schade die zich heeft voorgedaan en onder de dekking van de polis valt, kan hebben meegebracht, dat wil zeggen als de niet gemelde vestiging van Big Bananas niet als een brandgevaarverhogende bestemmingswijziging kan worden beschouwd. In dat geval zou niet kunnen worden aangenomen dat een redelijk verzekeraar niet, dan wel niet tegen dezelfde voorwaarden zou hebben verzekerd. (...).'
De door het hof geformuleerde uitzondering maakt tot hoofdregel dat ook ingeval een 'sanctie' op niet-nakoming niet gesteld wordt, beantwoording van de vraag of de niet-nakoming tot gevolgen leidt, inhoudelijk dezelfde afweging eist als bij clausules waarin wel een sanctie op niet-nakoming is gesteld: de niet-gemelde bestemmingswijziging mag alleen gevolgen hebben indien het daaraan verbonden gewijzigd risico voor de redelijk handelend verzekeraar geleid zou hebben tot de beslissing dat hij de verzekering niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten. Ondanks dat bij gebreke aan een regeling de mogelijkheid om naar proportionaliteit en/of difference in conditions (zie hiervoor) af te wikkelen in beginsel ontbreekt, zou ik willen bepleiten dat ingeval 'slechts' aan de orde is dat de verzekeraar de verzekering 'niet onder dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten', de maatstaven van redelijkheid en billijkheid zich ertegen verzetten dat algeheel verval van een beroep op dekking tot uitgangspunt genomen wordt. Een dergelijke afwikkeling sluit aan bij de ontwikkeling zoals deze geldt in andere gevallen waarin de belangenbenadeling, welke toets ook hier in feite onderliggend is, een rol speelt.16
Bewijsrechtelijk liggen de verhoudingen hier overigens wél anders dan in de situatie waarin de polisclausule de rechtsgevolgen bepaalt. In de situatie immers, waarin algeheel verval van dekking tot uitgangspunt genomen wordt, zal het hier niet aan de verzekeraar, maar juist aan verzekerde zijn om te stellen en zo nodig te bewijzen dat zich de uitzonderingssituatie ('niet aangenomen kan worden dat een redelijk verzekeraar deze bestemmingswijziging niet of niet tegen dezelfde voorwaarden zou hebben verzekerd') voordoet. Het is daarmee in beginsel aan verzekerde om (overtuigend) invulling te geven aan de vraag hoe de redelijk handelend verzekeraar geoordeeld zou hebben en tot welke gevolgen kennis van de wijziging van het risico in het licht van de in concreto gesloten verzekering geleid zou hebben. Alleen ingeval de redelijk handelend verzekeraar de verzekering niet gesloten zou hebben, is een beroep op algeheel verval van dekking gerechtvaardigd. Het is goed op deze plaats nog op te merken, dat het onder omstandigheden (en met name in gevallen waarin acceptatiebeleid en/of premie-/voorwaardenstelling in de verzekeringsbranche duidelijk vastliggen) voorstelbaar is dat voor verzekeraar in deze een verzwaarde motiveringsplicht geldt. De verzekeraar als deskundige weet in deze immers welke gegevens voor de beoordeling van het geding van belang kunnen zijn en is (daardoor) beter in staat gegevens te verschaffen dan de verzekerde.