HR 16 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1528 en HR 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1672.
Hof Arnhem-Leeuwarden, 02-08-2022, nr. BK-ARN 21/00558
ECLI:NL:GHARL:2022:6853, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
02-08-2022
- Zaaknummer
BK-ARN 21/00558
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2022:6853, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 02‑08‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:1141
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2021:935, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
NLF 2022/1657
Viditax (FutD) 2022081912
FutD 2022-2311
Uitspraak 02‑08‑2022
Inhoudsindicatie
BPM. Ingevoerde Ferrari met kilometerstand 510. Nieuw of gebruikt?
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 21/00558
uitspraakdatum: 2 augustus 2022
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen (hierna: de Inspecteur)
en het incidentele hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats1] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 25 maart 2021, nummer LEE 19/4308, ECLI:NL:RBNNE:2021:935 in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) voor een bedrag van € 41.572 opgelegd. Bij beschikking is € 2.119 belastingrente berekend en is een verzuimboete vastgesteld.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard, de verzuimboete vernietigd, de naheffingsaanslag gehandhaafd en de beschikking belastingrente gehandhaafd. Daarbij is een kostenvergoeding toegekend.
1.3.
Belanghebbende is tegen de uitspraken betreffende de naheffingsaanslag en de belastingrente in beroep gekomen bij de rechtbank NoordNederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar behoudens de beslissing over de kostenvergoeding vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 10.324 en de belastingrente dienovereenkomstig verminderd.
1.4.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. H. van Dam als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [naam1] , taxateur, alsmede [naam2] namens de Inspecteur, bijgestaan door [naam3] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Vaststaande feiten
2.1.
Van de personenauto waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft (hierna: de personenauto) staan de volgende gegevens tussen partijen vast:
Merk | Ferrari |
Type | F12 6.3 Berlinetta |
Datum eerste toelating | 4 augustus 2016 |
Bruto bpm | € 111.597 |
Historische nieuwprijs | € 474.917 |
2.2.
De personenauto is in Italië voor het eerst geregistreerd. Het Italiaanse kenteken is op 19 september 2016 uitgeschreven.
2.3.
Belanghebbende heeft een aankoopfactuur overgelegd van [naam4] B.V. te [plaats1] die is gedagtekend op 26 oktober 2016. Op de factuur heeft [naam4] B.V. een kilometerstand van 198 vermeld en een verkoopprijs van € 284.705,89 (inclusief omzetbelasting). De personenauto wordt betrokken van Ferrari dealer [naam5] in [plaats2] , Duitsland.
2.4.
Belanghebbende heeft de personenauto laten taxeren door [naam6] op 13 april 2017. Deze heeft de handelsinkoopwaarde getaxeerd op € 341.940, vastgesteld dat de personenauto in een redelijke staat verkeert, geen meer dan normale gebruiksschade geconstateerd en een kilometerstand van 474 genoteerd.
2.5.
Op 21 april 2017 heeft belanghebbende de personenauto aangeboden ter registratie bij de RDW te Heerenveen. De kilometerstand bedroeg op dat moment 510. Bij de aangifte bpm is uitgegaan van een gebruikte personenauto en de door [naam6] getaxeerde waarde.
2.6.
Belanghebbende is bij e-mail van 26 april 2017, door Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ) opgeroepen om de personenauto voor controle van de aangegeven waarde te tonen op de locatie van DRZ te Hoogeveen. Belanghebbende heeft de personenauto op 2 mei 2017 getoond bij DRZ. DRZ heeft in het rapport ‘Onderzoek waardebepaling’ met dagtekening 19 mei 2017 een handelsinkoopwaarde van € 360.000 vermeld. DRZ heeft geconstateerd dat de personenauto geen zichtbare schade en een zeer lage kilometerstand (510 km) heeft en dat deze zo goed als nieuw is.
2.7.
De datum van de tenaamstelling in het kentekenregister is 4 mei 2017.
2.8.
Belanghebbende heeft € 70.025 bpm op aangifte voldaan. De Inspecteur heeft in zijn brief van 11 januari 2019 aan belanghebbende zijn voornemen geuit een naheffingsaanslag bpm en een boete op te leggen, omdat hij overeenkomstig de uitkomsten van het onderzoek van DRZ de personenauto als nieuw heeft aangemerkt. Voor de berekening van de verschuldigde BPM is uitgegaan van een CO2-waarde van 380 g/km in plaats van 350 g/km zoals in het taxatierapport van belanghebbende is vermeld, omdat het geen HELE-uitvoering betreft.
2.9.
Met dagtekening 4 april 2019 heeft de Inspecteur de aangekondigde naheffingsaanslag van € 41.572 en boete opgelegd.
3. Geschil
3.1.
Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur de personenauto terecht als nieuw heeft aangemerkt. Verder is in geschil of de Inspecteur een of meer algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden bij het vaststellen van de beschikking belastingrente.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend. De Inspecteur is de tegengestelde mening toegedaan.
4. Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid hoger beroep
4.1.
De Rechtbank heeft op 26 maart 2021 haar uitspraak aan partijen verzonden. De termijn waarbinnen hoger beroep tegen de uitspraak kan worden ingesteld verstrijkt dan op 7 mei 2021. Het per aangetekende post verzonden hogerberoepschrift van de Inspecteur heeft het Hof buiten deze termijn op 10 mei 2021 ontvangen. Uit de verzendstatusinformatie die het Hof van PostNL heeft ontvangen, volgt dat het aangetekende stuk op 7 mei 2021 door PostNL is ontvangen. Het hogerberoepschrift is derhalve voor het einde van de termijn ter post bezorgd en niet later dan een week na afloop van die termijn ontvangen en daarmee tijdig ingediend (artikel 6:9, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht). Het hoger beroep van de Inspecteur is daarom ontvankelijk.
Nieuw of gebruikt
4.2.
Een gebruikte auto is een auto die in het buitenland geregistreerd is geweest met het oog op toelating op de weg en die ook daadwerkelijk in het buitenland op de weg in gebruik is geweest. Een auto die na de vervaardiging ervan niet of nauwelijks op de weg is gebruikt, blijft daarom voor de toepassing van de artikelen 9 en 10 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 een nieuwe auto. Dat een auto door de (ver)koper daadwerkelijk in het buitenland op de weg in gebruik is geweest, valt op te maken uit het aantal gereden kilometers van de auto.1.Dit moet worden beoordeeld op het tijdstip waarop het belastbare feit voor de bpm plaatsvindt.2.
4.3.
Bij toepassing van artikel 110 VWEU komt het erop aan vast te stellen dat ter zake van de registratie van een uit een andere lidstaat afkomstig motorvoertuig niet méér bpm wordt geheven dan ter zake van gelijksoortige motorvoertuigen die in Nederland op het tijdstip van de registratie in de handel zijn. Het is niet in strijd met artikel 110 VWEU om bij de heffing van een registratiebelasting onderscheid te maken tussen ongebruikte motorvoertuigen en gebruikte motorvoertuigen, mits binnen de desbetreffende groep de registratiebelasting op gelijksoortige motorvoertuigen in gelijke mate drukt.3.
4.4.
Wanneer het gelijksoortige motorvoertuig op de Nederlandse handelsmarkt voorafgaand aan de heffing van bpm een motorvoertuig is dat niet of nauwelijks eerder op de weg in gebruik is geweest en daarom niet als een gebruikt motorvoertuig wordt aangemerkt, kan de heffing van bpm bij de mededinging tussen dat gelijksoortige motorvoertuig en het desbetreffende motorvoertuig dat is overgebracht vanuit een andere lidstaat geen rol spelen. Immers, het op de Nederlandse handelsmarkt aangeboden, gelijksoortige motorvoertuig is een nieuw motorvoertuig ter zake waarvan nog geen bpm is geheven. In dat geval zal bij registratie in het Nederlandse kentekenregister van een nieuwe auto die is overgebracht vanuit een andere lidstaat geen hogere binnenlandse belasting (bpm) worden geheven dan die welke, al dan niet rechtstreeks, ter zake van die gelijksoortige auto zal worden geheven.4.
4.5.
Belanghebbende stelt dat sprake is van een gebruikte auto, omdat de personenauto een zeer exclusieve en kostbare auto is, die bij een kilometerstand van 510 als gebruikt moet worden aangemerkt. Met dit soort auto’s worden volgens belanghebbende niet veel kilometers gereden, zodat eerder moet worden aangenomen dat van een gebruikte auto sprake is. Belanghebbende wijst daarbij op de taxaties door [naam6] en DRZ die ook van een aanzienlijk lagere handelsinkoopwaarde uitgaan dan de nieuwprijs van de personenauto. Of en op welke wijze de personenauto - al dan niet op de weg - is gebruikt is volgens belanghebbende niet relevant.
4.6.
De Inspecteur brengt hier tegen in dat de personenauto niet of nauwelijks op de weg is gebruikt gelet op de lage kilometerstand. Dat van de weg is gebruik gemaakt is volgens de Inspecteur onwaarschijnlijk, omdat de personenauto vanaf 19 september 2016 geen kenteken heeft gehad.
4.7.
Indien in geschil is of het desbetreffende motorrijtuig ten tijde van het belastbare feit in gebruikte staat verkeert, rusten de stelplicht en de bewijslast ter zake op de belanghebbende die zich op de vermindering van bpm beroept.5.
4.8.
Voor de beoordeling of sprake is van een nieuwe of gebruikte auto is van belang of deze daadwerkelijk in het buitenland op de weg in gebruik is geweest. Van een nieuwe auto is sprake, indien de personenauto na de vervaardiging ervan niet of nauwelijks in het buitenland op de weg is gebruikt. Belanghebbende heeft niets gesteld over het gebruik van de personenauto, zodat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze ook daadwerkelijk in het buitenland op de weg in gebruik is geweest. De enkele omstandigheid dat de auto op het tijdstip dat deze aan DRZ werd getoond 510 kilometer heeft gereden, acht het Hof voor dat oordeel onvoldoende. Ook de taxaties van [naam6] en DRZ geven geen aanleiding aan te nemen, dat de personenauto voor de bpm niet op eenzelfde wijze wordt behandeld als een op de Nederlandse handelsmarkt aangeboden, gelijksoortig nieuw motorvoertuig. Anders dan belanghebbende stelt, is dus niet van belang of sprake is van een exclusieve of kostbare auto.
4.9.
De Inspecteur heeft dan ook terecht de personenauto als nieuw aangemerkt.
Belastingrente
4.10.
Tussen de schouw bij DRZ en de aankondiging van de naheffingsaanslag zijn 20 maanden verstreken. Belanghebbende verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 10 februari 19936.en stelt dat de belastingrente ten onrechte is geheven, omdat de Inspecteur de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden en dan met name het zorgvuldigheids-, het evenredigheids-, het voortvarendheids- en het vertrouwensbeginsel.
4.11.
De Inspecteur brengt hier tegen in, dat hij, los van de naheffingstermijn, niet gehouden is binnen een bepaalde tijd de naheffingsaanslag op te leggen en dat er evenmin beleid is dat hem daartoe dwingt.
4.12.
De bevoegdheid tot naheffing vervalt door verloop van vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan (artikel 20 van de AWR). De Inspecteur heeft bij het opleggen van de naheffingsaanslag deze termijn niet overschreden. Gesteld noch gebleken is, dat er beleid bestaat dat de Inspecteur ertoe dwingt binnen een bepaalde periode na de schouw door DRZ de naheffingsaanslag op te leggen.7.Belanghebbende heeft onvoldoende aangedragen voor de stelling dat hij uit uitlatingen van DRZ of de Inspecteur na de schouw heeft mogen afleiden dat een naheffingsaanslag achterwege zou blijven. Het enkele tijdsverloop rechtvaardigt evenmin de conclusie dat belanghebbende redelijkerwijs mocht menen dat aan hem geen naheffingsaanslag zou worden opgelegd. Van het in rekening gebrachte bedrag aan belastingrente kan ook niet worden gezegd dat het onevenredig is. Van een schending van het vertrouwensbeginsel of enig ander beginsel van behoorlijk bestuur is dan geen sprake.
Slotsom Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond en het incidentele hoger beroep ongegrond.
5. Griffierecht en proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank en
– bevestigt de uitspraken van de Inspecteur.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. V.F.R. Woeltjes en mr. A.I. van Amsterdam, in tegenwoordigheid van drs. M.T.M. Hennevelt als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2022
De griffier is verhinderd de uitspraak De voorzitter,
te ondertekenen.
(R.F.C. Spek)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 3 augustus 2022
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 02‑08‑2022
HR 21 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1695.
HR 17 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:79.
vgl. HR 27 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:78, HR 1 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:821 en HR 16 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1528.
HR 21 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1695.
HR 10 februari 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC5258, BNB 1993/115.
HR 25 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ8524.